vrijdag 19 december 2014

De Groet van de Engel Gabriel aan Maria en de mariale slotantifonen in het getijdengebed


Het dagelijkse getijdengebed wordt altijd besloten met een groet aan de heilige Moeder Gods Maria.

Geschiedenis

Rond het jaar 1000 bloeide de Mariaverering sterk op. Uit deze tijd stammen de Mariale slotantifonen. Dat in die tijd de Mariaverering krachtiger werd hangt samen met een verandering in de Christusvroomheid. Het christologisch perspectief richt zich niet alleen meer, zoals in de Oude Kerk op het Paasmysterie, maar ook op het Mysterie van de Menswording.

Met nieuwe ogen ziet de vrome uit de Middeleeuwen Jezus in zijn menselijke gestalte. Hij beschouwt met stomme verbazing de ongehoorde nederdaling van de Zoon van God, die mens onder de mensen wilde worden en daarin tot het uiterste ging. De vromen van de hoge en late Middeleeuwen beschouwen Jezus de Verlosser aandachtig en vereren Hem innig in zijn onbegrijpelijke nederdaling. Hun meest geliefde afbeeldingen van Christus zijn: de lijdende Man van Smarten en het Kind Jezus in de kribbe in zijn hulpeloosheid en armoede. “Arm de arme Jezus volgen” was het adagio van de vroomheidsbewegingen in de hoge Middeleeuwen. Tot de voornaamste wegbereiders van deze nieuwe, op de Menswording gerichte Jezusvroomheid behoren de H. Anselmus van Canterbury († 1109), H. Bernardus van Clairvaux († 1153) en de H. Franciscus van Assisië († 1226). De Jezusmystiek van de H. Franciscus had zelfs een lichamelijke uitwerking in de stigmata. Het is betekenisvol dat de idee van de kerstkribbe teruggaat op deze heilige.

Niet toevallig is het dat het opbloeien van deze Jezusvroomheid met de nadruk op de Menswording in de tijd samenvalt met de kruistochtbeweging. Het Heilige Land, de plaatsen waar de Verlosser werd geboren, leefde, lijden en dood onderging en verrees kwamen met nieuwe intensiteit in  de belangstelling en het bewustzijn van de christenen in het Avondland. De ontwaakte nieuwe Jezusvroomheid met aandacht voor de menselijke, alledaagse dimensies leidde onwillekeurig ertoe, dat nu ook de Vrouw belangstelling en eer te beurt vielen, die de Zoon van God in zijn menselijk lichaam ter wereld bracht en Hem tijdens zijn aardse leven, van de kribbe tot het kruis terzijde stond. Zo bloeide de Mariaverering sinds het jaar duizend sterk op.

De nieuwe kloosterorden van die tijd, Karthuizers en Cisterciënzers, Camaldulenzers en Carmelieten, Dominicanen en Franciscanen waren in de ban van de opgebloeide Jezus- en Mariadevotie en bevorderden deze. Ook in de Orde van het H. Graf werd de Moeder Gods van meet af aan (begin 12e) eeuw) bijzonder vereerd en vierde men al zeven Mariafeesten. Vanuit deze mariale orden-spiritualiteit zijn vele tot op de dag van vandaag nog bestaande vormen van volksvroomheid van Mariaverering ontstaan, met daaronder het gebruik om het getijdengebed van de dag met een Mariagroet af te sluiten.

Men zong de Maria-antifoon onmiddellijk voor de nachtrust, die toentertijd begon bij het vallen van de duisternis. Dit tijdstip laat zich niet alleen verklaren uit de vrome noodzaak  voor het slapengaan de Moeder Gods nog een laatste groet te brengen en haar bescherming voor een rustige nacht te vragen. Er is veel voor te zeggen dat een in de Middeleeuwen wijdverbreide overlevering over het tijdstip van de Annuntiatie,  het bidden van de Maria-antifoon vlak voor de nacht bevorderd heeft.
Ter rechtvaardiging van dit gebruik heette het: Enige “beroemde leraren” zijn van mening, dat het juist op deze tijd geweest is, dat de Engel van de Heer Maria begroette. (Analecta Franciscana 3 (1897) 329. Dit besluit lag ook ten gronde aan het luiden van het Angelus)
Het Evangelie van Lucas verwijst in de perikoop van de Aankondiging niet naar een tijdstip, waarop “de Engel bij haar binnentrad en zei: Wees gegroet, Begenadigde, de Heer is met U (Lc 1,28).
Theologisch symbool-denken deed de mening ontstaan dat het bij het vallen van de nacht was toen de Engel de Blijde Boodschap bracht en Gods Zoon in de schoot van de Maagd uit Nazareth het vlees aannam.
Zo zegt bijvoorbeeld de H. Bernardus van Clairvaux: “Het was avond geworden in de wereld en de dag neeg teneinde; de Zon van Gerechtigheid was bijna ten onder gegaan, zodat haar glans en warmte op aarde gering waren geworden. Het licht van het geloof in God was zwak geworden, de goddeloosheid bovenmate groot en de gloed van de liefde verkild. Er verscheen geen engel en geen profeet sprak meer. In deze van duisternis overschaduwde wereld zond God de boodschap van de komende Verlosser.”  Sermo 1,9 (In adventu Domini): S. Bernardi opera (Ed. J. Leclercq/H. Rochais) 4. Sermones 1. Rom 1966, 167-169; PL. 183, 39f.

Zo leek het einde van de dag, wanneer de nacht over de aarde neerdaalt, bijzonder geschikt om aan het geheim van de Menswording van de Zoon van God uit de Maria te herinneren. Men wilde op hetzelfde uur waarop God Maria door de Engel begroette, eveneens zelf de Moeder van de Verlosser groeten. Men deed dit bij voorkeur met gezangen, waarvan alleen al de formulering aan de groet van de Engel herinnert.

Bij de Maria-antifoon Ave, Regina cælorum is dit verband met het Ave van de Engel Gabriel duidelijk te herkennen. Ook het Salve waarmee het Salve, Regina begint imiteert de groet van de Engel. Voor het lætare in de openingszin van het Regina Cæli geldt hetzelfde. Het Alma Redemptoris Mater refereert in het slotgedeelte aan de groet van Gabriel: Gabrielis ab ore sumens illud Ave . . .
Het aanknopingspunt aan dit Bijbelse voorbeeld wordt in dit geval nog opvallender, wanneer men in aanmerking neemt dat deze antifoon de oudere Mariahymne Ave maris stella tot voorbeeld heeft, die met het Ave van de Engel begint.

Het zingen van een Maria-antifoon na de Completen te bidden is tot op de dag van vandaag nog in gebruik. Zo wil men aan het einde van de dag het begin van het heil gedenken. Bij de ondergang van de natuurlijke zon klinkt de lof tot de Vrouw uit wie de Zon Christus is opgegaan.

Gebruikte literatuur
ANDREAS HEINZ: Die marianischen Schlussantiphonen im Stundengebet. Opgenomen in het  verzamelwerk: MARTIN KLÖCKNER, HEINRICH RENNINGS: Lebendiges Stundengebet, Vertiefung und Hilfe; Herder Freiburg im Breisgau, 1989, p.342-367