Introductio
In Umbria floruit sæculo
quintodecimo. Primum violento viro nupta, eius sævitias patienter toleravit
eumque Deo conciliavit; dein, coniuge et filiis orbata, monasterium Ordinis
Sancti Augustini utpote religiosa ingressa est, ómnibus patientiæ et
compunctionis sublime præbens exemplum, ubi requievit ante annum 1457.
Ad Officium lectionis
Ex Tractátibus sancti Augustíni epíscopi in Ioánnem
(Tractatus 81, 4: CCL 36, 531-532)
Inleiding
22 mei
H. Rita van Cassia, kloosterlinge
Zij
leefde in Umbrië (Italië) in de vijftiende eeuw. Eerst was zij met een
gewelddadige man getrouwd, wiens onstuimig gedrag ze geduldig verdroeg en die
ze met God verzoende. Na het verlies van haar man en kinderen, trad ze vervolgens
in als kloosterlinge bij de Orde van de heilige Augustinus. Daar was ze voor
allen een voorbeeld van geduld en boetvaardigheid en stierf er vóór het jaar
1457.
Tweede lezing
Uit de verhandelingen van de heilige bisschop
Augustinus over het Evangelie van Johannes (Tractatus
81, 4: CCL 36, 531-532)
Christus’ woorden blijven in ons.
Christus
zegt: ‘Als gij in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt dan wat gij
wilt en gij zult het krijgen.’ Wat kan men immers, door in Christus te blijven,
anders willen dan dat wat Christus wil? Wat kan men, door in de Heiland te
blijven, anders willen dan dat wat het heil niet vreemd is? Daar wij in
Christus zijn, willen wij immers het één, daar wij nog in deze wereld zijn het
ander. Want het blijven in deze wereld doet ons soms ongemerkt datgene vragen
waarvan we ons niet bewust zijn dat het ons niet baat. Maar dit mag ons nooit
overkomen, als wij tenminste in Christus blijven, die onze bede slechts
beantwoordt, indien zij ons baat.
Wij
blijven dan ook in Hem, daar zijn woorden in ons blijven. Laten we vragen wat
we willen, en we zullen het krijgen. Immers, als wij vragen en niet krijgen,
dan vragen wij niet wat bij het blijven in Hem hoort, noch wat bij zijn woorden
hoort die in ons blijven, maar wat hoort bij de begeerte en de zwakheid van het
vlees, iets wat niet in Hem is en waarin zijn woorden niet blijven. Wat in
ieder geval wél op zijn woorden betrekking heeft, is het gebed dat Hij ons
leerde, waarin wij zeggen: ‘Onze Vader, die in de hemel zijt’. Laten we in onze
beden niet afwijken van de woorden en de betekenis van dit gebed, dan zullen
wij alwat we vragen, krijgen.
Dán
kunnen we immers zeggen dat zijn woorden in ons blijven, wanneer we doen wat
Hij heeft opgedragen en beminnen wat Hij heeft beloofd; wanneer zijn woorden
echter in onze herinnering blijven, maar niet in ons leven terug te vinden
zijn, kan de wijnrank niet tot de wijnstok worden gerekend, omdat hij zijn
leven niet uit de wortel haalt. Op dit onderscheid is van toepassing wat geschreven
staat: ‘Voor allen die zijn geboden in herinnering houden om ze te volbrengen.’
Velen houden immers zijn geboden in hun herinnering om ze te minachten, of
zelfs belachelijk te maken en te bestrijden. In hen blijven Christus’ woorden
niet; zij raken in zekere zin zijn woorden aan, zonder zich eraan te hechten;
daarom ook zijn zijn woorden hun niet tot weldaad, maar tot getuigenis. En
omdat zijn woorden op zulk een wijze in hen zijn, dat zij niet in hen blijven,
leven zij in hun herinnering voort met dit doel: dat zij door die woorden
worden geoordeeld.