Ad Officium
lectionis
Lectio altera
Ex Constitutióne dogmática Lumen
géntium Concílii Vaticáni secúndi de Ecclésia
(Nn. 4 et
12)
Tweede lezing
Uit de dogmatische
Constitutie ‘Lumen Gentium’ van het 2e Vaticaans Concilie, Over de
Kerk.
(Nrs. 4 en 12)
De zending van
de H. Geest in de Kerk
Na de voltooiing van het
werk, dat de Zoon in opdracht van de Vader op aarde moest verrichten, werd op
de Pinksterdag de Heilige Geest gezonden, opdat Hij de Kerk voortdurend zou
heiligen en opdat zó de gelovigen door Christus in één Geest toegang zouden
hebben tot de Vader. Hij is de Geest van het leven, een waterbron, die
opborrelt ten eeuwige leven; Hij is het, door wie de Vader de mensen, gestorven
door de zonde, levend maakt, om eens hun sterfelijke lichamen in Christus te
doen verrijzen
De Geest woont in de Kerk en
in de harten van de gelovigen als in een tempel. Hij bidt in hen en getuigt in
hen van het kindschap Gods. De Kerk, die Hij tot de volle waarheid brengt en
die Hij één maakt in gemeenschap en bediening, verrijkt en leidt Hij door
allerlei hiërarchisch en charismatische gaven en siert Hij met zijn vruchten.
Door de krachten van het
Evangelie verjongt Hij de Kerk, hernieuwt haar voortdurend en viert haar tot de
volledige vereniging met haar Bruidegom. Want de Geest en de Bruid zeggen tot
de Heer Jezus: "Kom!"
Zo staat dan daar de gehele
Kerk als "het volk, verenigd vanuit de eenheid van de Vader, de Zoon en de
Heilige Geest".
De gemeenschap als geheel
van de gelovigen, die een zalving van de Heilige Geest hebben ontvangen, kan
niet dwalen in het geloof; en zij manifesteert dit bijzondere kenmerk door
middel van de bovennatuurlijke geloofsintuïtie van geheel het volk, wanneer dit
"vanaf de bisschoppen tot aan de eenvoudigste gelovigen" zijn
universele eensgezindheid uitdrukt in zaken van geloof en zeden.
Want door deze geloofszin,
gewekt en in stand gehouden door de Geest van de waarheid, blijft het volk Gods
onder de leiding van het heilige leerambt, waarvan het in trouwe volgzaamheid
het woord aanvaardt, niet als een woord van mensen, maar werkelijk als het
woord van God, onwankelbaar trouw aan het geloof, dat eens voor al aan de
heiligen werd overgeleverd, dringt met een juist inzicht er dieper in door, en
brengt het steeds volmaakter in praktijk.
Bovendien heiligt, leidt en
vervolmaakt dezelfde Heilige Geest het volk Gods niet alleen door de
sacramenten en de bedieningen; maar, zijn gaven "aan ieder uitdelend,
zoals Hij het wil" (1 Kor. 12, 11), schenkt Hij aan de gelovigen van
iedere rang ook speciale genaden, waardoor Hij hun de geschiktheid en de
bereidheid geeft om allerlei werken of taken op zich te nemen voor de
vernieuwing en bredere uitbouw van de Kerk, volgens het woord: "Aan ieder wordt
de openbaring van de Geest meegedeeld tot welzijn van allen" (1 Kor. 12, 7)
Deze charismata, zowel de
meest schitterende als de meer eenvoudige en meer algemene, die volledig zijn
afgestemd op de noden van de Kerk en daarin voorzien, moeten met dankbaarheid
en als een bemoediging worden aanvaard. Naar buitengewone gaven echter mag men
niet zo maar verlangen, en men mag daarvan niet lichtvaardig vruchten van
apostolaat verwachten; het oordeel evenwel over de echtheid en het juiste
gebruik ervan komt toe aan de leiders van de Kerk, die in het bijzonder de taak
hebben, de Geest niet uit te blussen, maar alles te keuren en het goede te
behouden
.