Deus, qui salutis æternæ, beatæ Mariæ virginitate fecunda, humano generi præmia præstitisti, tribue, quæsumus, ut ipsam pro nobis intercedere sentiamus, per quam meruimus Fílium tuum auctorem vitæ suscipere.
God, door het
moederschap van de heilige Maagd Maria hebt Gij de rijkdom van de verlossing
aan de mensen geschonken. Wij bidden U: laat ons de voorspraak ondervinden van
haar door wie wij de Gever van het leven mochten ontvangen: Jezus Christus, uw
Zoon, onze Heer.
L
i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t
e n
GeV
993 : II, XLVIII. In Assumptione sanctæ Mariæ (= Vat. Reg. 316 = het
zogenaamde Sacramentarium Gelasianum of Gelasianum Vetus, 9e eeuw),
het Gregorianum en andere tradities.
I n h o u d
God heeft ons
door de Maagd Maria de krans van het eeuwige heil geschonken. Met deze gedachte
begint de oratie. Dat zij niet zegt "door de Maagd Maria", maar :
"door de vruchtbare maagdelijkheid van Maria" zou bij de eerste
aanblik teruggevoerd kunnen worden op een zekere voorliefde van de Latijnse
oratietaal. Blijkbaar volgt de eigen oude tekst van de Latijnse, de Gelasiaanse
en Gregoriaanse overlevering met deze uitdrukkingswijze een bepaald oogmerk: De "virginitas fecunda", "de vruchtbare
maagdelijkheid" is als
een paradox, die ook elders in de Heilige Schrift gebruikt wordt, maar daar in
ieder geval betrekking heeft op het oude, respectievelijk nieuwe Godsvolk.
Jesaja zegt: "Jubel,
onvruchtbare, die nooit hebt gebaard, breek uit in gejuich en gejubel,
die geen barensnood kent; want talrijker zullen de zonen der verlatene zijn,
dan die der gehuwde" (Jes 54,1).
De Apostel Paulus
gebruikt dit begrip als motivering voor zijn geestdriftige lof op de Kerk:
"Maar het Jeruzalem van omhoog is vrij, en dat is onze moeder"
(Gal 4,26).
Ook in de oratie van
deze dag gaat het om het nieuwe Godsvolk, en niet enkel om de Moeder van de
Heer, maar ook om de vele kinderen van de Maagd, de broeders van haar Zoon. In
ieder geval hecht de oratie waarde aan de paradox, en deze is effectiever dan
wanneer gezegd zou worden: "door de maagdelijke Moeder".
Dat God ons door
Maria de zegekrans van het eeuwige heil heeft geschonken, verkrijgt in het
gebed de vorm van een persoonlijke bemiddeling. God heeft Maria door haar tot
Moeder van zijn Zoon uit te nodigen een bepaalde plaats in zijn heilsplan
aangewezen. Deze plaats geeft de Kerk het recht te mogen hopen op de
persoonlijke tussenkomst van Maria en staat haar (de Kerk) toe in het gebed om
deze tussenkomst te vragen. Het gebed zou Maria's Middelaarschap willen
gevoelen (sentiamus). Waarin zij bemiddelen moet, is niets minder dan
het "Leven", waarvan de Schepper ("Auctor") Maria aan de mensheid heeft
geschonken. De Schepper van het leven geeft leven door zijn Verrijzenis, nadat
Hij de dood had ondergaan.
Het begrip "auctor
vitæ" komt uit de preek van Petrus tot het volk na de genezing van de
lamme aan de tempelpoort, de "Schone" genoemd: "Maar de
Leidsman ten leven hebt gij gedood, maar God heeft Hem opgewekt uit de
doden" (Hand 3,15).
Naast de titel
van "auctor vitæ" wordt Christus
in de Brief aan de Hebreeën aangeduid met de titels "auctor salutis" (Bewerker van
het heil / Aanvoerder naar het heil) (2,10)
en "auctor fidei" (Leidsman en
Voleinder van het geloof) (12,2).
In het
Getijdengebed van de Kersttijd in de hymne A solis ortus cardine
van de Lauden wordt Christus in de 2e strofe betiteld als “auctor
sæculi” (Schepper van de wereld, in de 5e strofe van de hymne van
de Vespers Christe, redemptor omnium als
“auctoren adventus tui” (Bewerker van
uw komst) en in de 2e strofe van de hymne Radix Iesse floruit
van het Lezingenofficie op 1 januari als auctor lucis (Schepper van het
licht)
G
e t u i g e n i s v a n d e V
a d e r s
Ambrosius, De
Incarnatione, 6,
54 (PL 16, 867 C):
Ergo
ex nobis accepit, quod proprium offeret pro nobis, ut nos redimeret ex nostro:
et quod nostrum non erat, ex suo nobis divina sua largitate conferret. Secundum
naturam igitur se obtulit nostram, ut ultra nostram operaretur naturam. De
nostro sacrificium, de suo præmium est: [...]. Secundum conditionem etenim
corporis in utero fuit, natus est, lactatus est, in præsepio est collocatus,
sed supra conditionem virgo concepit, virgo generavit; ut crederes quia Deus
erat, qui novabat naturam; et homo erat, qui secundum naturam nascebatur ex
homine.
Uit ons heeft Hij
ontvangen, wat Hij als het eigene zou offeren voor ons, opdat Hij ons vanuit
het onze zou verlossen: en wat niet het
onze was zou Hij voor ons uit het Zijne door zijn goddelijke vrijgevigheid
bijdragen. Hij offerde zich dus volgens onze natuur, opdat Hij boven onze
natuur uit zou werken. Uit de onze komt het offer, uit de Zijne de beloning:
[...]. Immers volgens de natuur van het lichaam werd Hij in de schoot gedragen,
is Hij geboren, gezoogd en neergelegd in een kribbe, maar boven deze natuur uit
heeft een Maagd ontvangen, een Maagd voortgebracht opdat ge zoudt geloven dat
Hij God was die de natuur vernieuwde, en Mens die volgens de natuur uit een
mens geboren werd.
Vertaald en
bewerkt uit J. Pascher & W. Dürig, Die
Orationen des Missale Romanum Papst Pauls VI. St. Ottien 1981, Dl. 1.