dinsdag 30 juli 2024

De christelijke hoop in de visie van Sint Augustinus II

 




 

Zien we naar Christus: vanuit de hemelse zaligheid kwam Hij tot ons, maar hier beneden vond Híj zelfs geen zaligheid. Hij werd uitgelachten, beschimpt, vastgegrepen, gegeseld, met roeden geslagen; men wierp Hem een purperen mantel om, Hij werd met doornen gekroond, aan het kruis geslagen en het laatste - het laatste voor de Heer - was de dood.

Wat zoekt u dus, knecht, hier zaligheid, in een land dat de Heer door de dood verliet?

Hier beneden vergaan de dagen en zijn daarom pijnlijk. Waar niets vergaat, daar is ‘de Dag’ en de Dag is Christus, de Dag is de Vader. Christus kwam om te lijden, maar ook om verheerlijkt te worden; Hij kwam om veracht te worden, maar ook om verheven te worden, om te sterven, maar ook om te verrijzen.

Schrikt het werk u af, kijk naar het loon! Het goede leven betekent werken, het zalige leven is het avondloon. Waarom wilt u op weke wijze daarheen worden gedragen, waar slechts ingespannen strijd daar geraakt? Waarom bent u verward? Door de stormen van de wereld wordt uw hart in het nauw gebracht, zoals dat scheepje waarin Jezus sliep.

Het scheepje, waarin Jezus slaapt, is uw hart, waarin het geloof slaapt. Wat ongehoords gebeurt er met u, christen? Heeft niet de Heer gezegd, dat de wereld zal worden verwoest? Heeft Hij niet gezegd dat de wereld zal vergaan? U gelooft dat het voorzegd werd - en nu bent u verward, omdat u het beleeft? Ook al beukt de storm tegen uw scheepje - let op dat het niet breekt: roep Christus! Christus “woont door het geloof in uw hart” (Ef 3,17). Is daar geloof, dan is Christus daar. Is het geloof wakker, dan is Christus wakker. De wereld gaat ten onder, de wereld vergaat, kreunend - maar wees niet bang, “als een adelaar wordt immers uw jeugd vernieuwd” (Ps 103, 5).

 

Wij zijn christenen, wij behoren Christus toe. Laat de wereld te keer gaan, we worden niet gebroken: we zijn van Christus! Laat de wereld ons vleien, de wereld verleidt ons niet, we behoren Christus toe.

De afwezigheid van de Heer betekent geen scheiding: heb geloof en Hij, die u niet ziet, is bij u!

“Vrede (sprak Hij) laat ik u, mijn vrede geef ik u” (Jo 14, 27). In Hem en door Hem hebben we vrede - zowel de vrede die Hij ons heeft achtergelaten toen Hij naar de Vader ging, als de vrede die Hij ons zal geven als Hij ons bij de Vader thuis brengt. Hij zelf is onze vrede, die met zijn dood de twee werelden één heeft gemaakt” (Ef 2, 14). Hij is onze vrede omdat wij in Hem geloven. Hij is in de volle zin van het woord onze vrede, wanneer we Hem eens zullen aanschouwen.

Nu hebben we voorlopig een vrede die heet “Vergeef ons onze schuld”- dus slechts een bepaalde vrede, omdat wij “innerlijk vol vreugde instemmen met de wet van God”, maar het is geen volkomen vrede, omdat “in alles wat ik doe ik een andere wet zie die strijd voert tegen de wet waarmee ik met mijn verstand instem” (Rom 7, 22 e.v.). Op dezelfde manier hebben we onderling een bepaalde vrede, omdat we geloven dat we elkaar beminnen: maar ook dit is geen volkomen vrede, elkaar beminnen, omdat we de gedachten van elkaars hart niet kunnen lezen en daardoor gemakkelijk vermoeden wat er niet is, in goede of minder goede zin.

“Zijn” vrede echter, de volle vrede, zullen we genieten, wanneer wij “Hem zullen zien, zoals Hij is” (1 Joh 3,2). Want, als Hij de pelgrims die van verre komen niet in de steek laat, hoeveel te meer zal Hij eens ons met Zichzelf vervullen, wanneer wij de gelukzalige aanschouwing zullen hebben bereikt!

Daarom vinden wij, christenen, het leven hier in de wereld niet zalig maar hoogstens te verdagen. We dragen en verdragen het lijden dat van Hem komt met een goede intentie en met Gods genade standvastig, omdat wij ons met het oog op Gods trouwe beloften verheugen in de verwachting van de eeuwige goederen, zoals de Apostel Paulus aanspoort: “Weest verheugt door de hoop die u hebt, weest standvastig wanneer u tegenspoed ondervindt en bidt onophoudelijk” (Rom 12, 12). Als we niet te lijden zouden hebben, zouden we kunnen menen dat het tijdelijke geluk het hoogste is wat God zijn dienaren schenkt en zouden we van Hem niets hogers verwachten. Zo voegt Hij aan het zoete van dit leven lasten en beproevingen toe, opdat wij dát leven zoeken, waarvan de zoetheid heil is.

Het gaat diep als de Heilige Geest ons maant en leert verzuchten, dat wij hier pelgrims zijn en ons heimwee inboezemt naar het vaderland, en ook dit heimwee ons verzuchten doet (cf 2 Kor 5, 4 e.v.). Wie zich goed voelt in de wereld (of beter wie gelooft dat het hem goed gaat), wie genoegen beleeft aan het aardse, jubelt, in het bezit van overvloed aan tijdelijke goederen en ijdel geluk heeft de stem van een raaf: krassend is zijn stem en niet ‘zuchtend”. Wie echter weet dat hij zich in de benauwenis van dit sterfelijke leven bevindt en “nog ver van de Heer pelgrimeert” (2 Kor 5,6), kan slechts verzuchten; en zolang hij naar het hemelse vaderland verlangend uitziet, is hij goed: de Geest heeft hem geleerd te verzuchten, van de ‘Duif’ heeft hij het zuchten geleerd.

Velen echter zuchten hier op aarde en voelen zich ongelukkig, terneergedrukt door verlies, met ziekte overladen of in de gevangenis in boeien geslagen, op de golven van de zee heen en weer geslingerd of door vijandelijke achtervolging ingesloten - zij zuchten, maar niet als de duiven, niet uit liefde tot God, niet in de Geest. Wanneer zij van deze benauwdheden worden bevrijd jubelen zij met luide stem en dan blijkt dat ook zij raven zijn en geen duiven. Ware christenen verlangen en bidden. Zij die beladen zijn zuchten, de behoeftigen bidden. Het bidden gaat voorbij, de lofzang volgt, het wenen gaat voorbij, de vreugde volgt.

Onder de druk van benauwenissen het geduld bewaren, standvastig blijven, aan het geloof vasthouden, niet toegeven aan zonde - als u hiertoe in staat bent - dan wordt de druk u niet tot verderf, maar zal u tot voordeel en nut zijn; zoals de druk van de wijnpers niet dient om de druiven te persen, maar om het zoete sap te behouden. En wanneer u zelfs onder deze druk God kunt loven, hoe kostbaar is dan de druk die zo’n sap uitperst!

Zo waren de Apostelen in hun boeien gekweld en zongen God lof. De heiligen beminnen God, ook wanneer Hij hen tuchtigt. De niet-heiligen morren, zij zijn tevreden. Onder de gesel Gods hebben de heiligen Gods lof gezongen: want ook wanneer Hij hen kastijdt, blijft Hij hun liefde. De ziel, die nog zwak is, zoekt zich weliswaar in dit leven iets aards, om daarin te rusten. Want de dubbele inspanning van de dagelijkse arbeid en tegelijk die van de Geest, die zich geheel en al naar God wil plooien, kan zij op den duur moeilijk dragen. Zo zoekt zij dan op aarde iets waarin zij rust kan vinden, waar zij haar toevlucht kan vinden om op adem te komen.

Maar Gods plan is het dat onze liefde zich steeds meer op het eeuwige leven richt. Daarom voegt Hij wanneer wij gelaafd worden ook bitterheid toe, dat wij ook in vreugde verdriet hebben. Klaag niet: Iets hogers moet u beminnen! Daarom is het voor u bitter dat u als pelgrim naar dat hoge, naar het vaderland onderweg bent en geen voldoening vindt in de rust onderweg, in plaats van uw bestemming, uw thuis, te kunnen beminnen.

Wanneer Christus, de Heer, een ziel is binnengegaan en in haar zijn intrek heeft genomen door het geloof, leert Hij haar, zich over een geluk dat haar toevalt niet al te zeer te verheugen en door ongeluk zich niet te zeer te laten neerdrukken. De gelovige mens staat gelijkmoedig tegenover de wereld. Hij wordt niet hoogmoedig als het hem goed gaat en niet kleinmoedig als hij tegenspoed ervaart. Hij looft en prijst in alles zijn Heer: bij overvloed en bij nood, bij gezondheid en bij ziekte. “Elke dag wil ik U prijzen, uw Naam loven tot in eeuwigheid” (Ps 144 [145], 2) zegt de psalmist.

 

Het vergankelijke leven kan men afbreken, het eeuwige kan niemand roven. Wat men u kan afnemen zijn de boeien die u hier houden - zo zult u eens te meer God aanhangen met Wie u reeds op voorhand verbonden was door hoop en liefde.

De wereld valt, de christen blijft recht staan, want Christus valt niet. Weest getroost: “Ik heb de wereld overwonnen!” (Jo 16, 33). Zijn leerlingen hebben Hem hun vertrouwen geschonken hebben overwonnen; aan wie anders, behalve aan Hem?

Als Christus de wereld niet had overwonnen, dan had de wereld Zijn ledematen overwonnen.

Maar “Laten we God danken, die ons door Jezus Christus, onze Heer, de overwinning geeft!” (1 Kor 15, 57).

“Weest daarom getroost: Ik heb de wereld overwonnen!“ zegt Jezus. Waarom “weest getroost!” als niet om reden dat Hij voor ons gestreden en overwonnen heeft? Want Hij heeft ons verzekerd van de verrijzenis.ij oins heeft achtergelaten toen Hij naar de Vader ging, als de vrede die Hij ons zal geven, wanneer Hij oins bij de Vader thuis brengt.