Memoria
Lectio altera
Ex catechési
sancti Ioánnis Maríæ Vianney presbýteri
(Catéchisme sur la prière: A. Monnin,
Esprit du Curé d’Ars, Paris 1899, pp. 87-89)
Tweede lezing
Uit het catechetisch
onderricht van de H. Johannes Maria Vianney, priester [1786-1859],
Pastoor van Ars
(Catéchisme sur la
prière: A. Monnin, Esprit du Curé d’Ars,
Paris 1899, pp. 87-89)
De schone plicht van de mens is: bidden en beminnen
Overdenk dit, mijn kinderen:
de schat van de christen ligt niet op aarde, maar in de hemel. Daarom moeten
onze gedachten daarheen gericht worden, waar onze schat is.
Dat is de schone bediening
en plicht van de mens: bidden en beminnen. Als gij bidt en bemint, zie, dat is
de gelukzaligheid van de mens op aarde.
Het gebed is niets anders
dan de vereniging met God. Wanneer iemand een zuiver hart heeft en met God
verenigd is, voelt men in zich een zalving en een zoetheid, die bedwelmt, een
licht, dat hem op wonderbare wijze omstraalt. In die innige vereniging zijn God
en de ziel als twee vlammende kaarsen, die ineensmelten en door niemand meer te
scheiden zijn. Een allerschoonst iets is die vereniging van God met zijn klein
schepsel. Het is een geluk, dat niet te begrijpen is.
Wij hadden ons onwaardig
gemaakt om nog te bidden; maar God, omdat Hij goed is, stond ons toe met Hem te
spreken. Ons gebed is als een wierook, die Hem zeer behaagt.
Mijn kinderen, uw hart is
klein, maar het gebed kan het verwijden en het geschikt maken om God te
beminnen. Door het gebed krijgen wij een voorsmaak van de hemel, alsof er iets
vanuit het paradijs tot ons afdaalde. Nooit laat het gebed ons zonder zoetheid
achter; want het is een honing, die in de ziel uitvloeit en die alles zoet
maakt. In een goed gebed wordt onze droefheid opgelost, zoals de sneeuw voor de
zon.
Ook dit nog bewerkt het
gebed, dat de tijd snel voorbijgaat en wel met zoveel genoegen voor de mens,
dat zijn duur niet opvalt. Luistert eens. Toen ik nog pastoor was in Bresse en
daar eens bijna al mijn collega’s ziek waren, moest ik lange afstanden gaan en
bad dan onderweg tot de goede God en – weest er zeker van – de tijd scheen mij
niet lang toe.
Er zijn er ook, die zich
geheel in het gebed onderdompelen zoals een visje in de golven, zodat zij
geheel in de goede God opgaan. Er is geen verdeeldheid in hun hart. O hoe bemin
ik die edelmoedige zielen! De heilige Franciscus van Assisië en de heilige
Coleta zagen onze Heer en spraken met Hem zoals wij met elkaar spreken.
Wij daarentegen, zo dikwijls
wij in de kerk komen, weten niet wat wij er moeten doen of vragen! Maar zo gauw
we bij een mens binnenkomen, weten we heel goed waarvoor we komen. Ja, er zijn
er zelfs, die tot de goede God schijnen te zeggen: ‘Ik zal maar een paar
woorden tot U spreken in de hoop, dat U mij gauw laat heengaan…’ Toch overdenk
ik dikwijls deze waarheid: Als wij tot de Heer naderen om Hem te aanbidden, kunnen
wij alles verkrijgen wat wij vragen, als wij maar vragen met een levendig
geloof en een zeer zuiver hart.