zaterdag 14 maart 2015

Vierde zondag van de Veertigdagentijd Zondag Lætare


Vierde zondag van de Veertigdagentijd Zondag Lætare

2 Kronieken 36, 14-19
Efeziërs 2, 14-21
Johannes 3, 14-21

Deze zondag heet in de liturgie zondag Lætare. Het is de Latijnse intredezang (introïtus) en betekent: “Verheug u, Jeruzalem, ja laat allen die haar liefhebben, juichen om haar”. Een tekst genomen uit de profeet Jesaja (66,10). En ook vanwege de Gradualezang die luidt: “Laetatus sum in his quae dicta sunt mihi : Ik ben verheugd om wat ze mij zeiden: wij gaan op naar Jeruzalem” (Psalm 122,1).  Op deze dag zijn we over de helft van de vastentijd en komt Pasen in zicht. De priester mag een kazuifel dragen dat roze van kleur is, iets tussen het rood van de dood en het wit van de opstanding in. Op deze zondag worden de doopleerlingen aan een tweede examen onderworpen als voorbereiding op hun Doop in de nacht van Pasen.

De eerste lezing op de zondagen in de veertigdagentijd belicht steeds een belangrijke fase uit de geschiedenis van het volk Israël, en dus ook van ons. Op de eerste zondag was dat het verbond van de regenboog dat God sloot met de rechtvaardige Noach. Had God niet van zijn schepping gezegd: “Het is goed wat Ik gemaakt heb, ja zelfs heel goed”. Maar het ging mis vanwege de ongehoorzaamheid van de mensen. Het kwaad dat zij deden, gooide roet in het eten. Maar na de ramp van de grote tsunami, de zondvloed, verzoende God zich weer met de mensheid. Op de tweede zondag stelde God Abraham op de proef. Hij moest zijn enig beminde zoon op het hout binden, als teken dat hij bereid was om alles wat hij van God had gekregen ook weer aan God terug te geven. Een eeuwig verbond van liefde en trouw tussen God en Abrahams nakomelingen was het gevolg. En vorige week openbaarde God zich als een God van redding en bevrijding. “Ik ben de HEER, uw God, en mij alleen moet u dienen”, zo hoorden we uit de lezing  van Exodus 20. Daarom gaf Hij ons zijn tien geboden als leidraad. Niet om ons het leven zuur te maken, maar als richtlijnen, als wegwijzers op onze levensweg naar Hem. En vandaag kwam de periode van de Ballingschap ter sprake, zo een 2600 jaar geleden, toen het volk van Israël door de machthebbers van Babel gedeporteerd werd naar het Tweestromenland, het huidige Irak. Daaraan hebben wij nog die prachtige psalm te danken: “Aan de rivieren van Babel, daar zaten wij treurend en dachten aan Sion. In de wilgen op de oever hingen wij onze lieren” (Psalm 137, 1).Het was voor de Israëlieten een nachtmerrie om 70 jaar lang in den vreemde te vertoeven. Maar ook daar hebben zij ervaren dat GOD,  de God van Abraham, Isaak en Jakob, ook in de donkerste omstandigheden bij hen aanwezig was. Hun terugkeer naar het heilig land, zeventig jaar later, hebben zij beleefd als een opstanding uit de dood, het begin van een nieuw leven.

Ook wij beleven deze weken een donkere periode. Denken we bijvoorbeeld aan de vele slachtoffers van het oorlogsgeweld in Syrië, Irak, Nigeria en in andere landen van onze wereld. In het duister van de nacht kwam Nikodemus naar Jezus. In de H. Schrift heeft de nacht vaak een symbolische betekenis. In Psalm 91, 5 en Hooglied 3,8 wordt gesproken over de verschrikkingen van de nacht en het nachtelijk gevaar. In de nacht worden boze plannen gesmeed  en gaan rovers en dieven op pad (Jeremia 49,9 en Obadja 5). De nacht is een tijd van bitter huilen (Klaagliederen 1,2 en 2,18) waarin ons hart geen rust vindt vanwege de zorgen en verdrietigheden die ons bezig houden (Psalm 22,3 en Prediker 2,33). Maar de nacht heeft ook een positieve lading. In de nacht gaat God het volk van Israël voor in een kolom van vuur (Exodus 13,21 en Psalm 105,39, in de nacht verschijnt God aan Abraham en aan koning Salomo (Genesis 26,24 en 1 Koningen 3,5). Midden in de nacht staat de psalmist op om de Naam van God te loven (Psalm 42,9 en 119,55). Des nachts bestijgt Jezus de berg om er tot God te bidden. In de stilte van de nacht is er tijd voor bezinning en overweging, maar ook voor een onopvallende ontmoeting tussen Nikodemus en Jezus.
Jezus heeft met hem gesproken over de noodzaak om opnieuw geboren te worden. Ondanks dat hij een gezien leraar van Israël was begreep Nikodemus dit verkeerd. Hij had gezegd: “Hoe kan een mens nu voor de tweede maal uit de moederschoot ter aarde komen?”  Maar Jezus heeft het over een nieuwe geboorte uit God, door water en geest. Een geboorte van boven af, met een woordspeling in het Grieks waarin  de betekenis zowel opnieuw als van boven kan betekenen. In de visie van Johannes vormen Jezus’ kruisdood en verheerlijking één ondeelbaar gebeuren. Op het moment dat Jezus sterft, een uur van diepste duisternis, schenkt hij al de Geest. Zijn kruisdood is tegelijk zijn terugkeer naar God, zijn Vader, in de heerlijkheid die Hij voor alle tijden bezat. Dat hele gebeuren wordt verbeeld door de slang die Mozes ophief in de woestijn. Wie ernaar keek, werd gespaard voor ofwel genezen van de beet van de giftige slangen in de woestijn. Zo herkreeg of behield men het leven (Numeri 21,9).  Wie nu opkijkt naar Jezus op het kruis, deelt in het nieuwe leven bij God, als een nieuw geboren zoon en dochter. In dit nachtelijk gesprek is ook het thema van licht en duisternis aanwezig. In de proloog lezen we: “Het licht schijnt in de duisternis maar de duisternis nam het niet aan”. Vandaag komt dit thema terug in Jezus’ woorden: “Het licht is in de duisternis gekomen maar de mensen hielden meer van de duisternis dan van het licht”. Wie het kwade doet, vermijdt het licht, want je wil niet gezien worden, Maar wie het goede doet, komt tot het licht. De waarheid doen, zoals Jezus dat uitdrukt, betekent dus leven in gehoorzaamheid aan God en zijn richtlijnen. Het heeft tot gevolg dat je baadt in het licht van Jezus. Voor Johannes is Jezus het licht dat in de wereld komt. Iedere mens die in Jezus gelooft, ziet dus in hem het ware licht en vindt in hem nieuw en onvergankelijk leven. Waarlijk een grote troost voor alle mensen die Jezus als hun Redder en Heiland aanvaarden en omhelzen.
Van zondag tot zondag worden we voor een keuze gesteld: kiezen we voor de duisternis of voor het licht? Willen wij de waarheid doen of de leugen? Opkijken naar Jezus is het vinden van onvergankelijk licht en leven. Amen.

Dr. Alfons Jaakke, pr.

St. Augustine - A Sacrifice

St. Augustine
A sacrifice

What sacrifice can I offer to God that is worthy of his mercy? Shall I look for a victim from among my herds? No, I will freely offer a sacrifice of praise. Freely: for his sake alone, not for any other reason.
If you praise him for anything else you do not praise him freely. Understand what I mean:  suppose you praise God so that he may make you rich. If your riches could be acquired any other way, you would not praise him.
By all means ask him for what you will profit you for all eternity, but love and praise him for himself alone. “Praise his name for he is good”- not for any other reason.
Remember God does not ask of us anything he has not already given us. He does not say: “Look at your fields and herds and see what you can offer me as a holocaust”.
A holocaust is an offering wholly consumed by fire, and love itself is a blazing fire. When the soul is on fire with the love of God it draws the whole man to its purpose, leaving no room for lesser loves.
If you want to offer him the holocaust of which he has said, “It is ever before my eyes”, be ablaze with divine love, thanking him for forgiving you whatever is evil.
(S. Augustini,  Enarr. in ps 53,10; in ps 49,15)

O quantum in Cruce - antifoon

O quantum in Cruce spirant amorem caput tuum


O quantum in Cruce spirant amorem caput tuum, Christe, inclinatum,
manus expansæ, pectus apertum!

O, hoezeer ademen, Christus, op het kruis Uw gebogen hoofd,
Uw uitgestrekte armen, Uw geopend Hart!

Fili Dei, qui venisti redimere perditos,
Zoon van God, die zijt gekomen om de verlorenen te verlossen,

noli damnare redemptos;
wil de verlosten niet veroordelen;

de valle fletus ad te clamantium, Jesu bone, exaudi gemitum,
hoor, goede Jezus, het zuchten van hen die tot U roepen vanuit dit tranendal

nec mensuram observes criminum;
en let niet op de maat van onze misdaden

vulneratum Cor precemur, pie Deus.

 Zo smeken wij tot Uw doorstoken Hart, God vol liefde.

woensdag 11 maart 2015

St Teresa of Avila about Prayer and the Bridegroom "understanding Who this Man is"

St Teresa of Avila about Prayer and the Bridegroom

Before prayer, endeavour to realize Whose Presence you are approaching and to Whom you are about to speak, keeping in mind Whom you are addressing.

If our lives were a thousand times as long as they are we should never fully understand how we ought to behave towards God, before Whom the angels tremble. Who can do all He wills, and with Whom to wish is to accomplish. Ought we not, my daughters, to rejoice in these perfections of our Bridegroom, and to learn to know Him and what our lives should be?

God bless me! When a girl is going to be married she knows who her husband is to be and what are his means and position, shall not we think about our Bridegroom before He takes us home on the wedding-day? 

Why should I be prevented from understanding Who this Man is, Who is His Father, to what country He will take me, what are the riches He promises to endow me with, and what rank He holds? May I not know best to please Him, what are His tastes, and how to bring my mind to harmonize with His? 
To understand these truths is to practise mental prayer.

maandag 9 maart 2015

St Teresa of Avila - "Prayer is the door"

St Teresa of Avila 


Prayer is the door

Prayer is the door to those great graces which our Lord bestowed upon me.

If this door be shut, I do not see how He can bestow them; for even if He entered into a soul to take His delight therein, and to make that soul also delight in Him, there is no way by which He can do so; for His will is, that such a soul should be lonely and pure, with a great desire to receive His graces.

If we put many hindrances in the way, and take no pains whatever to remove them, how can He come to us, and how can we have any desire that He should show us His great mercies?

Above all I implore all for the love of our Lord, and for the great love with which He goeth about seeking our conversion to Himself, to beware of the occasions of sin: for once placed therein, we have no ground to rest on.


(Life 8, 5.6)

St. Augustine "The heart at rest"

St. Augustine


The heart at rest

Ask the beauty of the earth, the beauty of the sea, the beauty of the sky. Question the order of the stars, the sun whose brightness lights the day, the moon whose splendour softens the gloom of night. Ask of the living creatures that move in the waves, that roam the earth, that fly in the heavens.

Question all these and they will answer, ‘Yes, we are beautiful’. Their very loveliness is their confession of God: for who made these lovely mutable things, but he who is himself unchangeable beauty?

Too late have I loved you, O beauty ever ancient ever new, too late have I loved you.

I sought for you abroad, but you were within me though I was far from you. Then you touched me, and I longed for your peace, and now all my hope is only in your great mercy.

Give what you command and then command what you will.

You have made us for yourself, and our heart is restless till it rest in you. Who will grant me to rest content in you? To whom shall I turn for the gift of your coming into my heart so that I may forget all the wrong I have done, and embrace you alone, my only good?

(Sermo 247, 2.2 3.3; Confessions X, 27.29, ibid. I.1)