zaterdag 1 mei 2021

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Dominica V Paschæ Christus est dies


Ad Officium lectionis


Lectio altera

Ex Sermónibus sancti Máximi Taurinénsis epíscopi
(Sermo 53, 1-2. 4: CCL 23, 214-216)

Christus est dies

Per resurrectiónem Christi aperítur tártarum, per neóphytos Ecclésiæ innovátur terra, cælum per Sanctum Spíritum reserátur; apértum enim tártarum reddit mórtuos, innováta terra gérminat resurgéntes, cælum reserátum súscipit ascendéntes.

Dénique ascéndit latro in paradísum, sanctórum córpora ingrediúntur in sanctam civitátem, ad vivos mórtui revertúntur; et proféctu quodam in resurrectióne Christi ad altióra cuncta eleménta se tollunt.

Tártarum quos habet reddit ad súperos, terra quos sépelit mittit ad cælum, cælum quos súscipit repræséntat ad Dóminum; et una eadémque operatióne Salvatóris pássio élevat de imis, súscitat de terrénis, cóllocat in excélsis.

Resurréctio enim Christi defúnctis est vita, peccatóribus vénia, sanctis est glória. Omnem ergo creatúram ad festivitátem resurrectiónis Christi prophéta sanctus invítat; ait enim exsultándum in hac die quam fecit Dóminus et lætándum.

Lux Christi dies est sine nocte, dies sine fine. Quod autem iste dies Christus sit, Apóstolus dicit: Nox præcéssit, dies autem appropinquávit. Præcéssit, inquit, nox, non séquitur, ut intéllegas, superveniénte Christi lúmine, diáboli ténebras effugári et peccatórum obscúra non súbsequi; et iugi splendóre prætéritas calígines depélli, subrepéntia delícta prohibéri.

Ipse est enim dies Fílius, cui Pater dies divinitátis suæ erúctat arcánum. Ipse, inquam, est dies, qui ait per Salomónem: Ego feci ut orirétur in cælo lumen indefíciens.

Sicut ergo diem cæli nox omníno non séquitur, ita et Christi iustítiam peccatórum ténebræ non sequúntur. Semper enim dies cæli splendet, lucet et fulget, neque áliqua potest obscuritáte conclúdi; ita et lumen Christi semper micat, rádiat, corúscat, nec áliqua potest delictórum calígine comprehéndi, unde ait evangelísta Ioánnes: Et lux in ténebris lucet, et ténebræ eam non comprehendérunt.

Igitur, fratres, omnes in hac die sancta exsultáre debémus. Nullus se a commúni lætítia peccatórum consciéntia súbtrahat, nullus a públicis votis delictórum sárcina revocétur! Quamvis enim peccátor, in hac die de indulgéntia non debet desperáre; est enim prærogatíva non parva. Si enim latro paradísum méruit, cur non mereátur véniam christiánus?

Tweede lezing

Uit de preken van de H. Maximus van Turijn, bisschop.
(Sermo 53, 1-2. 4: CCL 23, 214-216)

Christus is de dag

Door de verrijzenis van Christus wordt de onderwereld geopend, door de nieuw gedoopten in de Kerk wordt de aarde vernieuwd en door de H. Geest wordt de hemel ontsloten. Want de geopende onderwereld geeft haar doden terug, de hernieuwde aarde brengt verrijzenden voort en de ontsloten hemel neemt die opstijgenden op.

Tenslotte stijgt de goede moordenaar op naar het paradijs, de lichamen der heiligen komen in de Heilige Stad, doden worden weer levend en door een zekere werking bij de verrijzenis van Christus verheffen alle elementen zich tot een hogere orde.

De onderwereld geeft wat ze heeft aan de bovenwereld terug; de aarde zendt degenen, die ze begraven heeft, naar de hemel; de hemel geleidt hen, die hij ontvangt, tot voor de Heer. Door een en dezelfde werking verheft het lijden van de Verlosser hen vanuit de diepten, doet hen opstaan van het aardse en plaatst hen in de hoogten.

Want de verrijzenis van Christus is voor de overledenen het leven, voor de zondaars de vergiffenis, voor de heiligen de glorie. Elk schepsel wordt tot het feest van de Verrijzenis van Christus door de heilige profeet uitgenodigd. Want hij zegt, dat men op deze dag, die de Heer gemaakt heeft, moet jubelen en zich verheugen.

Het licht van Christus is een dan zonder nacht, een dag zonder einde. Maar dat die dag Christus zelf is, zegt de Apostel: De nacht is voorbij, de dag breekt aan. Hij zegt: De nacht is voorbij ze volgt niet, opdat ge zoudt begrijpen, dat bij het verschijnen van Christus’ licht en duisternissen van de duivel worden verdreven en de donkerte van de zonde niet meer volgt: dat de vroegere duisternissen door een blijvende glans zijn verdreven en de misdaad niet meer kan binnensluipen.

De Zoon zelf toch is de dag, aan Wie de Vader als de dag de verborgenheden van zijn Godheid schenkt. Ik zeg, de dag is Hijzelf, die door Salomon zegt: Ik deed het blijvende licht aan de hemel opgaan.

Zoals er dus geen sprake van is, dat in de hemel op de dag een nacht zal volgen, zo zullen op Christus’ gerechtigheid geen duisternissen volgen van zonden. Want altijd schittert de dag in de hemel, geeft daar licht en glans, en kan niet door enige duisternis omsloten worden. Zo ook schittert altijd het licht van Christus, straalt en glanst, en kan niet omhuld worden door een duisternis van boosheid. Vandaar dat de Evangelist Johannes zegt: En het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis nam het niet aan.
Daarom, broeders, moeten wij allen juichen op deze heilige dag. Niemand mag zich aan de algemene vreugde onttrekken door het bewustzijn van zijn zonden. Niemand worde door de last van zijn misdaden teruggehouden van het openbaar gebed! Want hoewel iemand zondaar is, moet hij op deze dag niet wanhopen aan de vergiffenis, haar aanduiding is immers niet gering. Want als de goede moordenaar het paradijs verdiende, waarom zou dan de christen geen vergiffenis verdienen?