zaterdag 8 februari 2020
"Het Nieuwe Testament lag in het Oude Testament verborgen en in het Nieuwe Testament werd het Oude Testament ontsloten"
Het Nieuwe Testament lag in het Oude Testament verborgen en in het Nieuwe Testament werd het Oude Testament ontsloten (H.Augustinus, Quæst. in Hept. 2,73: PL 34,623).
Het begrijpen van de H. Schrift vloeit voort uit de kennis van Jezus Christus
De H. Schrift is niet ontstaan door menselijk onderzoek, maar door goddelijk openbaring, die voortvloeit “van de Vader der hemellichten, naar Wie alle vaderschap in de hemel en op aarde genoemd wordt,” van Wie door zijn Zoon Jezus Christus de Heilige Geest in ons tegenwoordig komt; door die Heilige Geest, die aan eenieder naar zijn Wil zijn gaven uitdeelt, wordt ook het geloof geschonken en “door dat geloof woont Christus in onze harten.” Dat is de kennis van Jezus Christus, waaruit de hechtheid en het begrip van heel de H. Schrift als uit hun oorsprong voortvloeien. Vandaar dat het onmogelijk is, dat iemand binnengaat in de kennis ervan, als hij niet eerst het ingestorte geloof in Christus bezit, als het licht en de toegang en ook het fundament van heel de Schrift. Want zolang wij nog van de Heer gescheiden zijn, is het geloof het vaste fundament, het richting gevende licht en de toegang tot alle bovennatuurlijke verlichtingen. En naar de maatstaf daarvan moet ook de wijsheid worden afgemeten, die ons van Godswege wordt geschonken, opdat niemand “zichzelf hoger schat dan hij mag schatten, maar over zichzelf met bedachtzaamheid denke, naar de mate van het geloof, die God ieder persoonlijk heeft toebedeeld.”
De hoge waarde of de vrucht van de H. Schrift is niet een willekeurige, maar is de volheid van het eeuwige geluk. Want dát is de Schrift, waarin de woorden staan van het eeuwig leven. Ze is daarom voor ons geschreven, niet alleen om te geloven, maar ook om dat eeuwig leven in bezit te nemen, waarin wij namelijk zullen zien en beminnen, en waar al onze verlangens vervuld zullen worden. En als deze vervuld zijn, zullen we in waarheid “de liefde” kennen, “die de kennis te boven gaat,” en zo zullen wij vervuld worden “tot de gehele volheid Gods.” Tot die volheid nu tracht de goddelijke Schrift ons te brengen, volgens de waarheid van het aangehaalde apostolische woord. Met dit doel dus, met deze intentie moet de H. Schrift worden onderzocht, onderwezen en ook beluisterd.
En om zonder omwegen tot deze vrucht en tot dat doel te geraken langs de rechte weg van de Schriften, moeten wij beginnen bij het begin, dit is dat we met een zuiver geloof naderen tot de Vader van alle lichten, door in de geest de knieën te buigen, opdat Hij ons door zijn Zoon in de Heilige Geest de ware kennis moge schenken van Jezus Christus en met die kennis ook de liefde in Hem, en opdat wij door Hem zó te kennen en te beminnen, als het geloof bevestigd en in de liefde gegrondvest, tot de kennis kunnen komen van “de breedte, de lengte, de hoogte en de diepte” van zijn H. Schrift, en om die kennis te komen tot het volmaakte begrip en de bovenmatige liefde van de Allerheiligste Drieëenheid, waarnaar de verlangens van de heiligen uitgaan, en waarin het wezen en de volmaaktheid is van al het ware en het goede.
Uit het Breviloquium van de H. Bonaventura, bisschop (Prologus; Opera omnia 5,201-202)