dinsdag 25 maart 2025

Icoon van de Aankondiging van Christus 25 maart


Op deze icoon zien we de aartsengel Gabriël die Maria de Blijde Boodschap brengt. Maria houdt een spoel in de hand met een rode draad. Volgens de Traditie werkt ze aan het voorhangsel van de tempel. Vanaf de ‘mandorla’ of halve cirkel bovenin loopt een straal naar haar en daarin zien we een kleinere cirkel met een duif. Dit verbeeldt dat de Heilige Geest over haar komt en het Woord van God in haar een mens van vlees en bloed wordt (Joh. 1,14). Ze wordt de moeder van Jezus, de Moeder  van de Zoon van God (Lc. 1,35), de Moeder Gods.

De geboorte van Johannes de Doper

De Evangelist Lucas begint met de vermelding dat hij alles nauwkeurig heeft onderzocht en overtuigt ons dat alles betrouwbaar is wat ooggetuigen van Jezus aan hem hebben overgebracht. Hij schrijft eerst dat de engel Gabriël aan de priester Zacharias verschijnt. Hij is door het lot gekozen om het wierookoffer in de tempel te brengen. Gabriël deelt hem mee dat zijn gebed verhoord is: zijn vrouw zal hem een zoon schenken die zij Johannes moeten noemen (Lc. 1,13). De engel voorspelt dat Zacharias het zal uitjubelen en dat velen zich over zijn geboorte zullen verblijden. 

Nog in de schoot van zijn moeder zal hij met de Heilige Geest vervuld worden. Johannes zal velen terugbrengen tot God. Maar Zacharias twijfelt aan zijn woorden omdat hij en zijn vrouw Elisabet in zijn ogen te oud zijn om nog kinderen te krijgen. Omdat hij de woorden van de engel niet geloofd heeft, zal hij niet meer kunnen praten volgens de engel. Tot de dag waarop vervuld wordt wat Gabriël hem heeft aangekondigd. En na een tijd raakt Elisabet na zo lang wachten zwanger. Ze houdt het verborgen tot haar vijfde maand.

De Boodschap van Gabriël

Elisabet is afkomstig uit de stam van Aäron, de eerste hogepriester uit het Oude Testament. Lucas schrijft dat als ze zes maanden in verwachting is, de engel Gabriel ook naar Nazareth wordt gezonden waar Maria woont. De engel Gabriël staat voor Gods Aanschijn (Lc. 1, 19) en hij is met Michaël en Rafaël één van de drie aartsengelen. Op de icoon draagt hij een staf wat verwijst naar zijn goddelijk gezag. Net als de rechter engel van de Triniteitsicoon draagt hij een groen gewaad, de kleur van het leven en van de heilige Geest. 

Op sommige iconen van de aankondiging staat hij zelfs twee keer afgebeeld als uitdrukking van zijn verwondering om Maria's schoonheid en zuiverheid. Ze is verloofd met Jozef en zoals heel het volk in die tijd leven ze in de verwachting van de komst van de Messias, de vervulling van de Schriften: Zie uw Koning komt tot u (Zach. 9,9). Gabriël begroet haar met de woorden: Verheug u Begenadigde, de Heer is met u (Lc. 1,28). Maria schrikt op van zijn woorden en probeert ze te begrijpen. De engel stelt haar daarop gerust: Vrees niet Maria, want gij hebt genade gevonden bij God.

Maria’s Ja-Woord

Op de icoon zien we Maria op een speciale stoel met een rood kussen zitten. Het verwijst naar de troon van Koning David en het toont Maria’s koninklijke waardigheid aan. Ze houdt een spoel in de handen en weeft een rode draad. Volgens de Traditie werkt ze mee aan het voorhangsel in de tempel voor het Heiligste der heiligen. Gabriël kondigt haar aan dat ze een Zoon ter wereld zal brengen, die Zij Jezus moet noemen (Lc. 1,31). De engel verklaart haar: Aan zijn koningschap zal nooit een einde zal komen. 

Ze vraagt hoe dit dan gebeuren zal, want ze heeft nog geen man.

Volgens de overlevering is Maria op jonge leeftijd in de tempel aan God opgedragen. Dit feest vieren we op 21 november. De engel antwoordt haar dan: De kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen. In het Oude Testament lezen we ook over de wolk van Gods Aanwezigheid die de tempel vervult. De ‘mandorla’ vertegenwoordigt de geopende Hemel. Gabriël brengt haar ook op de hoogte van de wonderbare zwangerschap van haar nicht Elisabet. Dan stemt Maria in: Zie de dienstmaagd van de Heer, mij geschiede naar Uw Woord (Lc. 1,38). Op sommige iconen zien we deze straal naar Maria’s oor gaan, Maria luistert heel haar leven naar God.


Introitus Zondag Advent IV en Maria Boodschap Rorate Caeli (Gregoriaans)


Liturgia Horarum 25 maart Maria Boodschap

Liturgia horarum 25 maart
Uit een brief van de heilige paus Leo de Grote († 461)
Het sacrament van onze verzoening.
Gods majesteit heeft onze nietswaardigheid aangenomen, zijn kracht onze zwakheid, zijn eeuwigheid onze sterfelijkheid. En om de schuld te delgen die op ons menselijk bestaan drukt, heeft de onkwetsbare natuur zich verenigd met onze aan lijden onderworpen natuur. Dit heeft tot gevolg gehad dat één en dezelfde Middelaar tussen God en de mensen, de mens Jezus Christus, enerzijds wel, maar anderzijds niet kon sterven, hetgeen aan onze genezing ten goede kwam.
De ware God is aldus geboren in de ongeschonden en volmaakte natuur van een ware mens, volledig in het bezit van het zijne, volledig in het bezit van het onze.
Het onze noemen wij wat de Schepper vanaf het begin in ons geschapen heeft en wat Hij heeft aangenomen om te herstellen. Het kwaad dat de bedrieger heeft aangericht en de bedrogen mens heeft toegelaten, heeft geen invloed gehad op de Verlosser. Ook al heeft Hij willen delen in de zwakheden van de mensen, daarom heeft Hij nog geen aandeel aan onze zonden gehad. Hij heeft het bestaan van een slaaf op zich genomen zonder de smet van de zonde. Hij heeft het menselijke verrijkt, zonder het goddelijke te verarmen. Want die ontlediging waardoor de Onzichtbare zich zichtbaar heeft getoond en de Schepper en Heer van alle dingen een sterveling heeft willen worden, was een neerbuigen uit barmhartigheid en niet een verlies van macht. Daarom is Hij die in goddelijke majesteit de mens heeft geschapen, dezelfde als Hij die het bestaan van een slaaf op zich heeft genomen en mens is geworden.
De Zoon van God treedt dus deze wereld, ver beneden Hem, binnen, Hij daalt af van zijn troon in de hemel, maar Hij doet geen afstand van zijn heerlijkheid bij de Vader. Hij werd voortgebracht in een nieuwe orde, door een nieuwe geboorte.
In een nieuwe orde: want van nature onzichtbaar, is Hij bij ons zichtbaar geworden; hoewel ongrijpbaar, wilde Hij tastbaar worden; Hij die vóór alle tijden bestaat, begon in de tijd te zijn. De Heer van het heelal nam het bestaan van een slaaf op zich, terwijl Hij zijn onmetelijke majesteit verhulde. God die niet lijden kan, heeft het niet beneden zijn waardigheid geacht een mens te worden die lijden kan; Hij die onsterfelijk is, heeft zich willen onderwerpen aan de wetten van de dood.
Want Hij die waarlijk God is, is ook waarlijk mens en in deze eenheid is volstrekt geen bedrog; menselijke kleinheid en goddelijke grootheid gaan hier samen.
Want zoals God niet veranderd wordt door zijn barmhartigheid, zo gaat de mens niet ten onder door die waardigheid. In onderlinge verbondenheid doen beide naturen elk afzonderlijk datgene wat haar eigen is: het Woord doet wat eigen is aan het Woord, en het vlees doet wat eigen is aan het vlees.
Van deze beiden schittert het een door wonderen, het ander bezwijkt onder het aangedane leed. En zoals het Woord zijn gelijkheid aan de Vader niet verliest, zo verliest het vlees het eigene van ons mens-zijn niet.
Steeds weer moet er gezegd worden: één en dezelfde is waarachtig de Zoon van God en waarachtig Zoon van de mens. Hij is God omdat ‘in het begin het Woord was, en het Woord bij God was en het Woord God was’, Hij is mens omdat ‘het Woord is vlees geworden en onder ons heeft gewoond’ (Joh. l, 1.14).


(Epist. 28 ad Flavianum, 3-4:PL 54, 763-767)

John Henry Newman [1801-1890] Mei-meditaties 16 – Maria Boodschap: Moeder van de Zaligmaker

John Henry Newman [1801-1890]
Mei-meditaties 16 – Maria Boodschap:
Moeder van de Zaligmaker

Hier zoals in onze overweging van gisteren moeten wij begrijpen wat bedoeld wordt als we de Heer Zaligmaker noemen, om dan te kunnen begrijpen waarom die naam genoemd wordt tot het vormen van een der titels die in de Litanie voor Maria gebruikt worden.
De bijzondere naam waaronder de Heer vóór zijn komst bekend was, zagen wij gisteren, was die van Messias of Christus. Zó was Hij bekend aan de Joden. Maar toen Hij zich werkelijk op aarde vertoonde, werd Hij bekend onder drie nieuwe titels: De Zoon van God, de Mensenzoon, en de Zaligmaker. De eerste drukte zijn goddelijke Natuur uit, de tweede zijn menselijke Natuur, de derde zijn persoonlijke functie. De engel die aan Maria verscheen noemde Hem de Zoon van God; de engel die aan Sint Jozef verscheen noemde Hem Jezus, welke naam in onze taal Zaligmaker betekent; ook de engelen die aan de herders verschenen noemden Hem Zaligmaker (Lc 2,11). Maar Hij zelf noemde zich in het bijzonder de Mensenzoon.
Niet alleen engelen noemen Hem Zaligmaker, maar ook de twee grootsten onder de apostelen, de H.Petrus en de H.Paulus in hun eerste preken. De H.Petrus zegt dat Hij is “Leidsman en Zaligmaker” (Hand 5, 31), en de H.Paulus: “onze Zaligmaker Jezus Christus” (Tit 3, 6). En zowel de apostelen als de engelen geven ons de reden op waarom Hij aldus genoemd wordt – omdat Hij ons namelijk verlost heeft uit de macht van de boze geest en uit de schuld en de ellende van onze zonden. Zo zegt de engel tot Sint Jozef: “Gij zult Hem Jesus noemen, want Hij zal zijn volk verlossen van hun zonden” (Mt 1, 21); en de H.Petrus: “God heeft Hem verheven als Leidsman en Zaligmaker om aan Israël bekering te schenken en vergiffenis van zonden” (Hand 5, 21) En van zichzelf zegt Hij: “De Mensenzoon is komen redden was verloren was” (Mt 18, 11).
Laat ons nu nagaan hoe dit onze gedachten over Maria raakt. Het redden van slaven uit de macht van de vijand beduidt een strijd. Omdat de Heer Verlosser, Zaligmaker was, was Hij strijder. Hij kon de gevangenen niet verlossen zonder strijd, zonder persoonlijk te lijden. Wie zijn het nu die een bijzondere afschuw hebben van oorlogen? Een heidens dichter antwoordt. “Oorlogen”, zegt Hij, “worden verafschuwd door Moeders” (Horatius, Od. 1,1,24). Moeders zijn het die vooral te lijden hebben tijdens een oorlog. Ze mogen trots zijn op de eer die haar kinderen verdienen; maar die trots neemt geen stukje weg van de langdurige pijn, de onrust, de spanning, de verlatenheid en de angst, die de moeder van een soldaat ondervindt. Zo ging het ook met Maria. Dertig jaren was zij gezegend geweest met de voortdurende aanwezigheid van haar Zoon – zij had Hem zelfs aan haar onderdanig. Maar het ogenblik brak aan waarop de strijd waarvoor Hij op aarde was gekomen, Hem opeiste. Hij was immers gekomen, niet slechts om de Zoon van Maria te zijn, maar om de Zaligmaker van de mens te  worden; en daarom ging Hij eindelijk van haar scheiden. Toen ondervond zij wat het zeggen wil de moeder van een soldaat te zijn. Hij ging van haar weg; zij zag Hem niet meer; zij trachtte tevergeefs in zijn nabijheid te komen. Jaren lang had Hij in haar armen geleefd, en daarna minstens in haar woning; - Maar nu, volgens zijn eigen woorden “had de Mensenzoon niets meer om er zijn hoofd op neer te leggen” (Mt 8,20). En toen, na enkele jaren, hoorde zij van zijn gevangenneming, zijn zogenaamd proces, van zijn passie. Eindelijk wist zij toen in zijn nabijheid te komen – Wanneer en waar? – Op weg naar Calvarië, en toen Hij aan het kruis hing. En eindelijk kreeg zij Hem weer in haar ramen; ja, maar slechts toen Hij dood was. Het is waar, dat Hij opstond van de doden; maar daardoor kreeg zij Hem nog niet terug, want Hij steeg op ten hemel, en zij kon Hem daar nog niet terstond volgen. Neen, zij bleef nog vele jaren op aarde, onder de zorg, weliswaar, van zijn dierbaarste apostel, de H. Johannes. Maar wat was zelfs de heiligste man in vergelijking met haar eigen Zoon, die tegelijk de Zoon van God was?

O heilige Maria, Moeder van onze Zaligmaker, wij zijn in onze overwegingen nu plotseling overgegaan van de Blijde naar de Droevige Geheimen, van de Boodschap van de Engel Gabriel naar de Zeven Smarten. Daarover zullen dan de volgende overwegingen gaan, die wij over u houden.

zondag 23 maart 2025

You Can’t Grasp—or Hide From—God - Bishop Barron Sunday Sermon 3Q-C

Lezingen H. Mis 3e zondag van de veertigdagentijd, jaar C Misschien draagt hij het volgend jaar vrucht

Eerste lezing (Ex. 3, 1-8a.13-15)
Uit het boek Exodus.
In die dagen
hoedde Mozes de kudde van zijn schoonvader Jitro,
de priester van Midjan.
Eens dreef hij de kudde tot ver in de woestijn
en kwam hij bij de berg van God, de Horeb.
Toen verscheen hem de engel van de Heer,
in een vuur dat opvlamde uit een doornstruik.
Mozes keek toe
en zag dat de doornstruik in lichter laaie stond
en toch niet verbrandde.
Hij dacht:
“Ik ga er op af om dat vreemde verschijnsel te onderzoeken.
Hoe komt het dat die doornstruik niet verbrandt?”
De Heer zag hem naderbij komen om te kijken.
En vanuit de doornstruik riep God hem toe:
“Mozes.”
“Hier ben ik,” antwoordde hij.
Toen sprak de Heer:
“Kom niet dichterbij. Doe uw sandalen uit,
want de plaats waar gij staat is heilige grond.”
En Hij vervolgde: “Ik ben de God van uw vader,
de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jacob.”
Toen bedekte Mozes zijn gezicht want hij durfde niet naar God
op te zien.
De Heer sprak:
“Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien,
de jammerklachten om zijn onderdrukkers gehoord;
ja, Ik ken zijn lijden.
Ik daal af om mijn volk te bevrijden uit de macht van Egypte.”
Maar Mozes sprak opnieuw tot God.
“Als ik nu bij de Israëlieten kom en hun zeg:
De God van uw vaderen zendt mij tot u,
en zij vragen: Hoe is zijn naam?
Wat moet ik dan antwoorden?”
Toen sprak God tot Mozes:
“Ik ben die is.”
En ook: “Dit moet gij de Israëlieten zeggen:
De Heer, de God van uw vaderen,
de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jacob,
zendt mij tot u.
Dit is mijn Naam voor altijd.
Zo moet men Mij aanspreken, alle geslachten door.”

Tweede lezing (1 Kor. 10, 1-6.10-12)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte.
Broeders en zusters,
gij moet goed weten
dat onze vaderen wel allen onder de wolk zijn geweest,
allen door de zee zijn getrokken,
allen zijn zij door wolk en zee in Mozes gedoopt,
allen aten zij hetzelfde geestelijke voedsel,
allen dronken dezelfde geestelijke drank,
– want zij dronken uit de geestelijke rots die met hen meeging
en die rots was de Christus –
maar in de meesten van hen heeft God geen welbehagen gehad;
immers: zij werden neergeveld in de woestijn.
Deze gebeurtenissen zijn een les voor ons
opdat wij niet zoals zij, slechte dingen zouden begeren.
Mort ook niet tegen God, zoals sommigen onder hen:
zij zijn gedood door de verderver.
Wat hun overkwam had een diepe zin
en het werd te boek gesteld als een waarschuwing voor ons,
tot wie het einde der tijden gekomen is.
Daarom, wie meent te staan
moet oppassen dat hij niet valt.
bij.

Evangelie (Lc. 13, 1-9)
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas.
In die tijd waren er bij Jezus enkele mensen
die Hem vertelden wat er gebeurd was met de Galileeërs,
van wie Pilatus het bloed
met dat van hun offerdieren had vermengd.
Daarop zei Jezus:
“Denkt ge, dat onder alle Galileeërs
alleen deze mensen zondaars waren
omdat zij dat lot ondergaan hebben?
Volstrekt niet, zeg Ik u.
Maar als gij u niet bekeert,
zult ge allen op een dergelijke manier omkomen.
Of die achttien die gedood werden
doordat de toren bij de Silóam op hen viel:
denkt ge dat die alleen schuldig waren
onder alle mensen die in Jeruzalem woonden?
Volstrekt niet, zeg Ik u.
Maar als gij niet tot bekering komt,
zult ge allen op eenzelfde wijze omkomen.
” Toen vertelde Hij de volgende gelijkenis:
“Iemand had een vijgenboom die in zijn wijngaard geplant stond.
Hij kwam zoeken of er vrucht aan zat, maar vond niets.
Toen zei hij tot de wijngaardenier:
Al sinds drie jaar kom ik aan deze vijgenboom vruchten zoeken
maar ik vind er geen.
Hak hem om! Waartoe put hij nog de grond uit?
Maar de man gaf hem ten antwoord:
Heer laat hem dit jaar nog staan;
laat mij eerst de grond er omheen omspitten
en er mest op brengen.
Misschien draagt hij het volgend jaar vrucht;
zo niet, dan kunt ge hem omhakken.”

Ons geweten klaagt ons aan. Maar: horen we het nog?


Overweging bij het Collectegebed van de 3e zondag Veertigdagentijd 

Het behoort tot de goede gewoonten in de liturgische vieringen, dat de gelovigen de gebeden van de Kerk, door de priester uitgesproken, met het ‘Amen’ bekrachtigen en besluiten. Amen betekent: Zo zij het, ik zeg ja op dit gebed, ik maak het mij eigen.
Dit kan voor sommigen wel eens moeilijk zijn. Als we kijken naar de inhoud van het Collectegebed,  dat tegelijk de oratie van het Getijdengebed van de derde zondag van de Vasten is, bidt de priester namens de gelovigen: ‘(…) inclinamur conscientia nostra’, we gaan onder onze fouten gebukt, met andere woorden: ons geweten klaagt ons aan. Is dat werkelijk zo? Niet ieder christen voelt zich ieder moment een zondaar. En niet in iedere H. Mis klaagt ons geweten ons aan. Hoe dan ’ja’ en ‘amen’ zeggen op deze oratie?
Missale Romanum, 1970
Deus, omnium misericordiarum et totius bonitatis auctor,
qui peccatorum remedia
in ieiuniis, orationibus et eleemosynis demonstrasti,
hanc humilitatis nostræ confessionem propitius intuere,
ut, qui inclinamur conscientia nostra,
tua semper misericordia sublevemur.
Nederlandse vertaling, 1979
God, alle goedheid en barmhartigheid vindt haar oorsprong in U:
Gij leert ons dat vasten, gebed en vrijgevigheid middelen tegen de zonde zijn.
Zie genadig naar ons, zwakke mensen, die onze schuld belijden;
onder onze fouten gaan wij gebukt,
maar wil ons in uw barmhartigheid telkens weer oprichten.

Er zijn twee mogelijkheden: enerzijds kunnen we deze oratie van de Kerk heel bewust tot God richten mèt en voor degenen die dit werkelijk aangaat, want wellicht zijn het niet weinigen die hun zondigheid als een drukkende last beleven alsook de aanklacht van hun geweten. Mèt en voor hen kunnen we God vragen om bevrijding uit deze nood. Het is overbodig te zeggen dat we onszelf daarbij ten zeerste in acht moeten nemen voor elke zelfgerechtigheid.
De andere mogelijkheid is dat wij ons zelf, ondanks ons ‘goed geweten’ óók met een dergelijk gebed kunnen identificeren. Met de apostel Paulus kunnen we zeggen: “Al ben ik mij van niets bewust, daarom ga ik nog niet vrijuit”( 1 Kor 4,4). De bidder in het Oude Testament roept al tot God: “Spreek mij vrij van schuld, waarvan ik me niet bewust ben” (Ps 19, 13). Ook wie niet door zijn geweten wordt aangeklaagd, weet goed dat hij geen heilige is. Ons geweten bespeurt best wat in een van de morgengebeden van de Kerk wordt geformuleerd: “Blik diep in mijn hart en bezie mijn hele leven: nog veel kwaad ligt diep in mij verborgen, wat slechts uw licht aan het licht kan brengen”. Aan veel wat niet goed was willen we niet graag herinnerd worden en verdringen we maar het liefst. En hoeveel goed, dat we hadden kunnen doen en hadden moeten doen, hebben we nagelaten… De zonden, die Jezus, volgens  Mattheus 25, 41-46, oordeelt, zijn vooral zonden van verzuim (“Want Ik had dorst en gij hebt Mij niet te drinken gegeven” – Mt 25, 42b) ). De zonden van nalatigheid worden juist gemakkelijk over het hoofd gezien.
Uiteindelijk komt het neer op de vraag: Waaraan of op Wie oriënteer ik mijn geweten?  Laat ik het opvoeden en vormen door het woord van God dat tot ons komt en wordt uitgelegd binnen de geloofsovertuiging van de Kerk?
De stem van God leren we horen en begrijpen, wanneer we ons openen voor Hem. Dat zegt mijn verstand en als ik mijn geweten ernstig neem, zal het me niet zwaar vallen mij tegenover God en de Kerk als zondaar te bekennen. En dit gemakkelijker naar de mate ik dieper van de barmhartigheid en goedheid van God overtuigd ben. God heeft zich ons als zondaars aangetrokken en laat ons niet vallen.
Wanneer de oratie van de derde Vastenzondag over ons geweten spreekt, attendeert het ons op een kostbare gave. Ons geweten is als een kompas dat ons laat weten of de richting juist is. De oratie geeft ook de mogelijkheid aan van een koerscorrectie als we zijn vastgelopen. Vasten, gebed en aalmoezen zijn bijbelse middelen, die vergeving en genezing beloven en ons van ongewenste bindingen aan de zonde kunnen bevrijden. Deze oeroude middelen brengen in- en uitwendige vrede en bewerken dat leven met God en voor de mensen opnieuw als rijkdom wordt ervaren.
Gewetensonderzoek is een goede oefening voor de nederigheid.
Dikwijls komen daarbij zaken aan het licht die ons doen vrezen of ons de moed ontnemen. Als we slap zijn in onze houding of ons geloof, zal de duivel, die oude vijand van onze zielen, de “vader van de leugen” ons rauw confronteren met onze lelijkheid en ons aanzetten alle hoop te laten varen nog een goed moreel leven te kunnen leiden, of in het uiterste geval, gered te worden.
Of, minder dramatisch vlak, we kunnen ook slap zijn in onze voornemens voor de Veertigdagentijd waarbij één enkele dag een vrije val naar beneden kan veroorzaken zodat we de vlag strijken en opgeven.
Daarom is de “vastendiscipline” zo belangrijk.
Door gedisciplineerd vast te houden aan een voornemen ook al breekt het ons nog zo op, leren we onze begeerten te besturen, ons geweten te onderzoeken, boete te doen en het “vlees” te laten ondervinden wat deugd is.
In combinatie met zelftucht (discipline) zullen erkenning van zonden en tekorten ons doen “buigen”, om met ootmoedig vertrouwen een beroep te doen op de barmhartigheid van Christus die de prijs voor onze verlossing heeft betaald.