zondag 15 juni 2025

The Theology of the Trinity - Bishop Barron's Sunday Sermon

Collectegebed Eerste zondag na Pinksteren - Heilige Drieëenheid - "In macht en majesteit te aanbidden"



Collectegebed Eerste zondag na Pinksteren

Heilige Drieëenheid

Vandaag belijden we ons vast geloof in de leer van de H. Drieëenheid, het vaste fundament van de christelijke waarheid en het meest geheimnisvolle van alle dogma’s.

Binnen de cyclus van het kerkelijk jaar heeft dit feest een passende plaats: na de Hemelvaart van de Zoon naar de Vader, de Komst van de H.Geest met Pinksteren en de zondag daarna de H. Drieëenheid. Toen de Apostelen met Pinksteren de H. Geest hadden ontvangen, begonnen zij te prediken en te dopen, volgens het bevel, dat Christus hun had gegeven, toen Hij tot hen sprak: “Gaat dan en onderwijst alle volken, en doopt hen in de Naam van de Vader, en de Zoon en de Heilige Geest, en leert hen onderhouden alles wat Ik u bevolen heb” (Mt 28,19). Het feest van de H. Drievuldigheid volgt dus heel logisch onmiddellijk op het Pinksterfeest.

God de Vader heeft ons door de Zoon geschapen die ons heeft verlost en ons juist door de openbaring van de Vader en diens liefde, voor onszelf duidelijk heeft gemaakt (cf Gaudium et Spes, 220). God de Heilige Geest heiligt ons in Christus’ Kerk zodat wij mogen delen in het trinitaire leven van Vader, Zoon en Heilige Geest, nu en in de toekomst.

Collectegebed

Latijn (Missale Romanum 1970)

Deus Pater, qui, Verbum veritatis et Spiritum sanctificationis mittens in mundum,
admirabile mysterium tuum hominibus declarasti,
da nobis, in confessione verae fidei,
aeternae gloriam Trinitatis agnoscere,
et Unitatem adorare in potentia maiestatis.


Nederlands Altaarmissaal - 1979
God onze Vader,
Gij hebt het Woord der waarheid en de Geest die heilig maakt, in de wereld gezonden om aan de mensen het verheven mysterie van uw Godheid te openbaren.
Geef dat wij het ware geloof belijden door de glorie van de eeuwige Drievuldigheid te erkennen en door haar eenheid in macht en majesteit te aanbidden.

Meer letterlijke vertaling
God en Vader, die door het Woord der waarheid en de Geest van heiliging in de wereld te zenden uw wonderbaar mysterie aan de mensen bekend hebt gemaakt,
geef dat wij in de belijdenis van het ware geloof, de glorie van de eeuwige Drieëenheid erkennen en de Eenheid in de macht van uw majesteit aanbidden.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
In de vroege Kerk was er geen aparte dag voor de Allerheiligste Drieëenheid, maar ter bestrijding van de ariaanse ketterij kwamen er geloofsbelijdenissen en ook een officieformulier voor de zondag met cantica, responsories, een prefatie en hymnen. In het Sacramentarium Gregorianum Vetus (9e eeuw) staan gebeden en een prefatie van de H. Drieëenheid. In 920 stelde bisschop Stephanus van Luik een afzonderlijk feest in ter ere van de H. Drieëenheid en paus Johannes XXII (+ 1334) breidde dit feest uit tot de universele Kerk, te vieren op de 1e zondag na Pinksteren. Deze dag werd verhoogd tot de waardigheid van een feest 1e klas door paus Pius X (+ 1914). In de Novus Ordo kreeg het de rang van sollemnitas.

Het collectegebed is een centonisatie – een mettertijd steeds verder uitgebreide verfraaiing – van divers materiaal: tekstfragmenten uit de collecte van het Romeinse Missaal 1962 en van elders, en mogelijk een nieuwe compositie. De opmerkelijke formulering admirabile mysterium werd reeds gebruikt om de leer over de H. Drieëenheid uit te drukken in de Gesta collationis Carthaginiensis habitæ inter Catholicos et Donatistas… de verhandelingen van het Concilie van juni 411 te Carthago waaraan katholieke en Donatistische bisschoppen deelnamen. Sint Augustinus van Hippo (+ 430) speelde een belangrijke rol bij deze conferentie. Dit en de formulering confessio veræ fidei suggereren dat deze oratie, ofschoon een nieuwe compositie, wezenlijk is gebaseerd op Augustinus’ werk De Trinitate, het eerste grote tractaat op het terrein van de systematische theologie in het Latijn, en dat verrast niet.

In het collectegebed treedt allereerst de directe anaklese van God als Vader in het oog, in een betrekkelijke lange bijzin gevolgd door een memoreren van twee fundamentele heilsfeiten waarin de Vader zijn heilswil openbaart en voltrekt. Het “tribue nobis” of een “quæsumus” dat men zou kunnen verwachten in de oratie als opmaat naar de eigenlijke vraag ontbreekt hier. De eigenlijke tweeledige bede omvat –direct verbonden met de belijdenis van het ware geloof – de erkenning en aanbidding van de Drieëne God in zijn macht en majesteit.

Er weerklinken voorts echo’s van de openbaringen (epiphanieën) van de H. Drieëenheid zoals die zijn beschreven in de H. Schrift: bij het doopsel van Jezus door Johannes in de Jordaan toen de H. Geest als een duif verscheen en de stem van de Vader werd gehoord (cf Lc 3) en toen Jezus van gedaante veranderde voor de ogen van Petrus, Johannes en Jacobus (cf Mt 17). God “maakte bekend, openbaarde, manifesteerde, toonde, verkondigde in het openbaar” (declarasti, een verkorte vorm van declaravisti, van declaro) het wonderbaarlijk mysterie (admirabile mysterium) dat Hij is Drie in Eén, een Drieëenheid van goddelijke Personen, God de Vader, God het Woord van Waarheid, God de Geest van heiliging, één ondeelbare God.

Waarachtig christelijk geloof (vera fides) veronderstelt noodzakelijkerwijs dat wij erkennen (agnoscere – “ons eigen maken, bekendmaken, toestaan, toelaten, toegeven dat iets iemands eigendom is, erkennen, herkennen, accepteren, toegeven te zijn) dat God is Drie-Een, Eén God met één goddelijke natuur, in een volmaakte eenheid van drie verschillende Goddelijke Personen. Mensen kunnen door zelf te redeneren bij deze waarheid uitkomen, zoals Neoplatoonse filosofen in het klassieke Griekenland. Maar alleen door de genade van het geloof kunnen wij dit mysterie belijden (confiteor) op authentiek christelijke wijze. Hoe redeneringen en intellect ook trachten deze Waarheid te benaderen, de Openbaring en de genade van het geloof zijn noodzakelijk om de rede aan te vullen.

In het collectegebed aanbidden wij de gloria Trinitatis, de maiestas Unitatis. Zij bezitten “kracht/macht” (potentia). Het concept maiestas is in de geschriften van de Latijnse Vaders verweven met het begrip gloria. Bij vroege Latijnse Vader zoals de H. Hilarius van Poitiers (+368), de H. Ambrosius (+ 397) en in vroege liturgische teksten betekenen maiestas /gloria veel meer dan eenvoudig “schittering”, “glans”, “faam”, “éclat”. De Latijnse liturgische begrippen gloria en maiestas zijn gerelateerd aan het bijbels Griekse doxa en het Hebreeuwse kabod.

“Glorie” en “majesteit” drukken vanuit menselijk perspectief de erkenning van God als God uit en wijzen ook op die machtige goddelijke karakteristiek die God met ons wil delen en waardoor Hij ons wil omvormen. “Glorie” en “majesteit” roepen in onze liturgische gebeden gezien deze eschatologische, onvoorstelbare betekenis de Laatste Werkelijkheid op.

De glorierijke heerlijkheid waartoe God ons omvormt en waarin wij in de hemel ten volle mogen delen is voorafgebeeld in de ontmoetingen van Mozes met God, toen Hij in de wolk (Hebreeuws: shekina) op de Tent van samenkomst neerdaalde. Na deze ontmoetingen schitterde het gelaat van Mozes zó stralend als de zon, dat hij de glans met een sluier moest bedekken.

Laten we met ontzag en eerbied uitzien naar de gave die ons wacht, als we tenminste sterven als vrienden van God. We zullen niet langer zien in een wazige spiegel en tastend zoeken naar God, maar zullen dan oog in oog staan (cf 1Kor 13,12) met het Mysterie van de H. Drieëenheid, Vader, Zoon en Heilige Geest.

Moge de Heilige Drieëenheid ons, anticiperend, alle genade geven reeds nu te mogen delen in de goddelijke glorie. Moge deze band van liefde en waarheid met de Drieëne God ook te herkennen zijn in de manier waarop we met onze naasten omgaan en in de huiver waarmee we de Drieëne God mogen en moeten aanbidden.

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Sanctissimæ Trinitatis sollemnitas


  

Lectio altera

Ex Epístolis sancti Athanásii epíscopi
(Ep. 1 ad Serapionem, 28-30: PG 26, 594-595. 599)


Tweede lezing

Uit de Brieven van de H. Athanasius, bisschop
(Ep. 1 ad Serapionem, 28-30: PG 26, 594-595. 599)

Licht, glans en genade in de Drieëenheid en dóór de Drieëenheid

Het zal niet zonder nut zijn de oude traditie, de leer en het geloof van de katholieke Kerk te onderzoeken, die de Heer heeft overgeleverd, die de Apostelen hebben gepreekt en die de Vaders hebben bewaard. Want daarop is de Kerk gegrondvest. Als iemand dáár ontrouw aan wordt, kan hij om geen reden nog langer christen zijn of genoemd worden.

Derhalve is de Drieëenheid heilig en volmaakt, die in de Vader en de Zoon en de heilige Geest wordt erkend. Zij bezit niets wat haar vreemd is of wat van buiten haar komt. Zij bestaat niet uit Schepper en schepsel, maar bezit de volle macht om te scheppen en te vormen; ook gelijkt Zij alleen op Zichzelf en is enig in haar natuur, één ook in haar kracht en haar werking. Want de Vader doet alles door het Woord in de Heilige Geest, en op die wijze wordt de eenheid van de Drieëenheid bewaard. Zo wordt er in de Kerk één God verkondigd, die is boven alles en door alles en in alles. Boven alles namelijk als Vader, als Beginsel en Bron, door alles, namelijk door zijn Woord, en tenslotte in alles, in zijn Heilige Geest.

Als de heilige Paulus aan de Korinthiërs schrijft over geestelijke onderwerpen, brengt hij alles terug tot de ene God en Vader als tot het Hoofd, en zegt dat op deze manier: Er is verscheidenheid van genadegaven, maar het is dezelfde Geest. Er is verscheidenheid in de uitingen van kracht, maar het is dezelfde God, die alles in allen tot stand brengt.

Want wat de Geest aan elkeen schenkt, komt van de Vader door middel van zijn Woord. Alles toch, wat van de Vader is, is ook van de Zoon. Vandaar, hetgeen door de Zoon in de Geest wordt geschonken, waarlijk gaven zijn van de Vader. En zo ook, als de Geest in ons is, is ook het Woord, van Wie wij die Geest ontvangen, in ons, en in het Woord is ook de Vader, en zo wordt dus gezegd: Wij, Ik en de Vader, zullen komen en ons verblijf bij hem nemen. Want waar het licht is, daar is ook de glans ervan; en waar die glans is, daar is tegelijk zijn uitwerking en de glanzende genade.

Ditzelfde leert Paulus in zijn Tweede Brief aan de Korinthiërs met deze woorden: De genade van onze Heer Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de Heilige Geest zij met u allen. Want de genade en de gave, die in de Drieëenheid wordt gegeven, wordt door de Vader gegeven dóór de Zoon in de Heilige Geest. Want zoals uit de Vader door de Zoon genade wordt gegeven, zo kan er in ons geen mededeling van die gave zijn dan in de Heilige Geest. Als wij dus aan deze Geest deelachtig zijn, bezitten wij ook de liefde van de Vader, de genade van de Zoon en de mededeling van diezelfde Geest.





Prefatie Hoogfeest H. Drieëenheid zondag na Pinksteren

Heilige Vader, machtige eeuwige God,
om recht te doen aan uw heerlijkheid,
om heil en genezing te vinden,
zullen wij U danken, altijd en overal.

Met uw veelgeliefde Zoon en met de Heilige Geest
zijt Gij één God en onze enige Heer.
Wat wij weten en geloven van U, Vader,
dat weten en geloven wij ook van uw Zoon en van de Heilige Geest.
En wij belijden dat Gij God zijt,
eeuwig, waarachtig en trouw,
Gij, drie Personen, even goddelijk voor ons en even groot,
o heilige Drieëenheid,
Gij één van hart, één God die wij aanbidden.
En ook de Engelen aanbidden U,
de Cherubs voor uw troon, de Serafijnen,
zij roepen dag aan dag,
als uit één mond:

Sanctus, Sanctus, Sanctus!

zaterdag 14 juni 2025

De heiligverklaring van Liduina op 14 maart1890 na eeuwenlange verering na haar dood(1433) in de volksmond


Al tijdens haar leven trok Liduina veel vereerders aan en beschouwde men haar als heilig. Dat ging door na haar dood op 14 april 1433

Het duurde nog tot het eind van de 19e eeuw voordat de reeds vele eeuwen bestaande heiligheid van Liduina werd erkend. Dat gebeurde op 14 maart 1890 door paus Leo XIII, de zogenaamde 'Confirmatio Cultus'. 

Vanaf dat moment mocht Liduina ook officieel als heilige worden vereerd

Het is gebruikelijk om de feestdag van een heilige te vieren op diens sterfdag want dat is zijn of haar geboortedag in de hemel. 14 april valt echter heel vaak in de Goede Week of in de week na Pasen en dan kunnen er geen gedachtenissen van heiligen worden gevierd. Het feest van de H. Liduina werd daarom in 1974 verplaatst naar 14 juni op de Romeinse Kalender, de datum waarop haar relieken vanuit België weer naar Nederland teruggebracht werden (tijdens de Reformatie was heiligen-verering verboden en werden de relieken van Liduina in 1615 heimelijk naar de Zuidelijke Nederlanden, nu België, overgebracht).

Lange tijd werd door de parochie in Schiedam het Liduinafeest gevierd op de tweede zondag na Pasen. In de loop der jaren is de datum waarop het feest in de Liduinabasiliek gevierd werd, diverse malen gewijzigd. In 2025 is het feest en de processie op zondag 5 oktober. Het streven is om dit in 2026 op de zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren te organiseren.

Liduina is de patrones van de zieken en beschermheilige van de stad Schiedam en van de Basiliek in Schiedam die naar haar is genoemd,

Vindplaats: Liduinabasiliek.nl 

Liturgia Horarum H. Lidwina "Wanneer in mijn hart de zorgen mij drukken, dan beurt uw vertroosting mij op"

Uit het leven van de maagd Lidwina door Thomas van Kempen († 1471)

Tijdens haar langdurig lijden ontving zij in rijke mate goddelijke vertroosting.

‘Wanneer in mijn hart de zorgen mij drukken, dan beurt uw vertroosting mij op’ (Ps. 94 (93), 19). Deze uitspraak van de heilige Schrift is op ondubbelzinnige wijze letterlijk door God vervuld in deze heilige maagd, in Lidewiges (Lidwina), die Hij eerst met allerlei lichamelijk en geestelijk lijden overstelpte om haar te louteren, maar die Hij later te midden van haar vele pijnen en kwalen bezocht om haar telkens weer te vertroosten en te verblijden.
Toen er ongeveer drie of vier jaren voorbij waren sinds het begin van haar ziekte, was zij nog ongeduldig onder Gods kastijding en nog niet uit eigen beweging onderworpen aan God, door wie toch niets op aarde zonder reden geschiedt. Wanneer zij haar vriendinnen die haar kwamen bezoeken, gezond en vrolijk zag, terwijl zij zelf zwaar ziek was, verlangde zij er meer naar samen met de anderen gezond te zijn van lijf en leden, dan innerlijk gelukkig te zijn door de deugd van geduld. En omdat zij nog geen smaak had in het geestelijke en niet wist wat God het meest behaagde, klaagde zij soms en treurde zij vaak over haar lijden. Dan weende zij zulke bittere tranen dat zij door niemand getroost wilde worden.
Toen nu haar biechtvader, de heer Johannes Pot, die gewoon was haar tweemaal per jaar de heilige communie te brengen, haar kwam bezoeken, trachtte hij met zijn troostende woorden haar te bewegen voortaan haar tranen te bedwingen en haar droefheid te matigen. Daarom gaf hij haar de goede raad zich welbewust aan Gods wil over te geven en zich toe te leggen op de overweging van het lijden des Heren, en hij verzekerde haar dat zij hierdoor gemakkelijk goede troost zou ontvangen. Zij vroeg de priester dus hoe zij deze vrome oefening moest verrichten en leerde van hem een methode voor deze heilzame overweging. Maar toen zij er niet onmiddellijk baat bij vond - want zij proefde niet terstond honing uit de rots of wonderbaar brood - voelde zij tegenzin opkomen en wierp zij als bittere alsem weg, wat zij in haar hart had opgenomen maar wat nog niet diep was geworteld.
Toen evenwel deze priester er sterker op aandrong en haar krachtiger aanspoorde zich geweld aan te doen om door te gaan met wat zij begonnen was en haar tegenzin te overwinnen, liet zij zich door die goede raadgevingen leiden en gaf zij gewillig gehoor aan hetgeen haar biechtvader haar zei. Nadat zij zich tenslotte met grote inspanning de goede gewoonte had eigen gemaakt over God te mediteren, schonk dit haar na verloop van tijd zoveel troost dat zij gaarne verklaarde zich volmaakt te willen verloochenen. Want als zij door het bidden van één Weesgegroet haar algehele genezing zou kunnen verkrijgen, zou zij dit toch niet doen of wensen.
Ongetwijfeld was deze verandering te danken aan de Allerhoogste zelf die zijn hand naar de behoeftige uitstak en haar, tijdens haar langdurig lijden, ’s nachts vertroostte op haar ziekbed. Want aangetrokken en verlokt door de verborgen zoetheid van ’s Heren lijden, overwoog zij dag en nacht op gezette tijden het lijdensverhaal in zeven gedeelten, overeenkomstig het getal van de kerkelijke getijden. Hierin vond zij het verborgen manna, en zij werd met vreugde over zoveel zoetheid vervuld. En het was alsof niet zijzelf, maar Christus - wiens lijden zij overwoog - verdroeg wat zij tot dan toe zelf had geleden. Toen kon zij, door de Geest onderwezen, uit eigen ervaring met de profeet Jesaja zeggen: ‘Waarlijk, Gij zijt een verborgen God’ (Jes. 45, 15) en luide zijn woorden herhalen: ‘Iedere nacht verlang ik naar U; ik hunker naar U met heel mijn ziel. Voor U waak ik vanaf de vroege morgen’ (Jes. 26, 9).

H. Liduina van Schiedam, maagd en mystica H. Liduina en de H. Eucharistie'

14 juni 2017
Feest van de H. Liduina van Schiedam, maagd en mystica
H. Liduina en de H. Eucharistie'
 Schilderij uit de reeks van Jan Dunselman (ca. 1890) in de Schiedamse basiliek van de
H. Liduina en O.L. Vrouw van de Rozenkrans,
voorstellende een van Liduina's eucharistisch visioenen.

 “Er waren er, die van haar ziekbed stil en in zichzelf gekeerd weggingen. Zij dachten na over het mysterie van lijden en kwaad. Zij begonnen iets te zien van de rampspoeden, waarmee de Kerk geteisterd werd en getuigden: “Hier is de vinger Gods”.
Er waren er ook die zich niet ontzagen haar ruw en hard en ongevoelig tegen te spreken en, hetzij in haar gezicht, hetzij achter haar rug te mompelen: : Gij zijt een kleine slimme bedriegster, doch wij laten ons niet beetnemen. Beken het maar: gij eet in het geheim. Wilt gij ons wijsmaken, dat gij zonder voedsel leeft?”
Anderen, minder harteloos, spraken vergoelijkend: “Neen, een bedriegster is zij niet. Zij is geestelijk ziek; ze misleidt zichzelf. Haar ouders, die eenvoudige mensen, hebben dat niet door. Zij maakt zich wat wijs, zij beeldt zich wonderen en visioenen in”.
Maar met haar klaar en nuchter verstand doorzag zij de mensen.
“Waarom zou ik niet eten?” vroeg zij hun. “Eten is toch geen zonde en voor zover ik weet, is niet-eten geen heldendaad”.
“Dus gij eet niet? Goed, wij geloven U. Gij eet niet, lijdt vreselijke pijnen, slaapt niet en gij blijft leven! Dan zijt gij door de duivel bezeten. Roep een priester. Vraag hem, dat hij de duivel in u bezweert”.
Slechts weinigen gaven zich voor het wonder gewonnen en erkenden, dat een slachtoffer voor
de zonden van de wereld door de bovennatuurlijke kracht Gods op wonderbare wijze leed, om de zonden van de mensen te boeten en Gods barmhartigheid af te smeken.

Het geheim van de Konings [Christus] mocht zij niet bekend maken. Zij moest het bewaren in haar hart. Doch het behaagde de Koning zelf het geheim te openbaren op Zijn tijd.
Het stadsbestuur stelde een onderzoek in en liet Liduina maandenlang bewaken. In een officiële oorkonde, met het stadszegel gemerkt, deed het mededeling van zijn bevindingen. Dit stuk bevestigt, dat Liduina, die niet at en niet sliep, in een rottend lichaam een aangename geur verspreidde.”

Uit: J.B.W.M. Möller, pr.
Sint Liduina van Schiedam in de mystiek en in haar tijd( ’s Gravenhage, 1948)
Gebaseerd op o.a. de hagiografie van de H. Liduina van Schiedam door Jan Brugman OFM [ca 1400-Nijmegen, 1473].




Het boek van Johannes Brugman, in 1498 gedrukt te Schiedam