Eerste lezing (Ez. 34, 11-16)
Uit de Profeet Ezechiël.
Zo spreekt de Heer God: “Ik zoek mijn kudde op en bezoek mijn eigen schapen. Zoals een herder omziet naar zijn kudde, en zich onder zijn schapen begeeft wanneer ze verstrooid zijn, zo zal Ik omzien naar mijn schapen en ze in veiligheid brengen, hoe ver ze ook afgedwaald zijn ten gevolge van mist en nevel. Ik breng ze bijeen uit alle volken en drijf ze samen uit alle landen, om ze te voeren naar hun eigen grond; Ik zal ze laten weiden op Israëls bergen, in hun eigen dalen en bewoonde streken. Ik zal ze weiden op vette grond; hoog op de bergen is hun weideland; daar kunnen ze rusten en grazen op grasrijke grond en vette weiden, op de bergen van Israël. Ik zal mijn schapen weiden, Ik zelf zal ze laten rusten”, spreekt de Heer God. “De verdwaalde schapen ga Ik zoeken, de verstrooide schapen bijeenbrengen, de gewonde dieren verbinden, de zwakke weer krachtig maken, en passen op de gezonde en sterke dieren. Ik zal ze laten weiden in overvloed.”
Tweede lezing (Rom. 5, 5-11)
Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Rome.
Broeders en zusters, Gods liefde is in ons hart uitgestort door de heilige Geest die ons werd geschonken. Want Christus is voor goddelozen gestorven op de gestelde tijd, toen wijzelf nog geheel hulpeloos waren. Men zal niet licht iemand vinden, die zijn leven geeft voor een rechtvaardige, al zou misschien iemand in een bepaald geval dit van zich kunnen verkrijgen. God echter bewijst zijn liefde voor ons juist hierdoor, dat Christus voor ons is gestorven toen wij nog zondaars waren. Des te zekerder zullen wij ontkomen aan de toorn nu wij eenmaal gerechtvaardigd zijn door zijn bloed, dankzij Hem. Toen wij vijanden waren, zijn wij met God verzoend door de dood van zijn Zoon; des te zekerder zullen wij, eenmaal verzoend, gered worden door zijn leven. En dat niet alleen: nu reeds juichen wij in God door Jezus Christus onze Heer door wie wij de verzoening hebben ontvangen.
Evangelie (Luc. 15, 3-7)
In die tijd hield Jezus de Farizeeën en Schriftgeleerden deze gelijkenis voor: “Wanneer iemand onder u honderd schapen heeft en er één verliest, laat hij dan niet de negenennegentig in de wildernis achter om op zoek te gaan naar het verlorene totdat hij het vindt? En als hij het vindt, legt hij het vol vreugde op zijn schouders en hij gaat naar huis, roept zijn vrienden en buren bij elkaar en zegt hun: Deelt in mijn vreugde, want mijn schaap dat verloren was geraakt heb ik gevonden. Ik zeg u: Zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die zich bekeert, dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen bekering nodig hebben.”