woensdag 19 juni 2019

19 juni H. Romualdus uit het Nederlands getijdengebed Hij verloochende zichzelf en volgde Christus.

Romualdus werd tegen het midden van de 10e eeuw in Ravenna geboren. Toen hij zich tot het kluizenaarsleven geroepen voelde, trok hij jarenlang door allerlei streken, op zoek naar eenzame plekken waar hij kleine kloosters bouwde. Heftig was zijn verzet tegen de onstichtelijke levenswijze van de monniken van zijn tijd. Na een hoogstaand religieus leven stierf hij omstreeks het jaar 1027.

Uit de Lezingendienst:

Uit het levensverhaal van de heilige Romualdus door de heilige Petrus Damiani, bisschop van Ostia († 1072)

Hij verloochende zichzelf en volgde Christus.


Romualdus bracht drie jaar in het gebied van de stad Parenzo door. In het eerste jaar bouwde hij er een klooster en liet dit beheren door monniken over wie hij een abt aanstelde. De volgende twee jaar leefde hij echter teruggetrokken. De goddelijke barmhartigheid bracht hem daarbij tot een zo grote mate van volmaaktheid dat hij, geïnspireerd door de heilige Geest, niet alleen verschillende toekomstige gebeurtenissen voorzag, maar ook vele verborgen geheimen van het Oude en Nieuwe Testament met het licht van zijn verstand doorgrondde.

Immers, het zo vaak schouwen van de verhevenheid van God bracht Romualdus zodanig in vervoering, dat hij als het ware onder een stroom van tranen en vurig brandend van een onuitsprekelijke liefde jegens God, herhaaldelijk uitriep: ‘Mijn dierbare Jezus, mijn dierbare Jezus, zoet als honing, mijn onuitsprekelijk verlangen, verrukking voor de heiligen, heerlijkheid voor de engelen.’ Romualdus gebruikte ook andere dergelijke uitdrukkingen, maar wat hij door de ingeving van de heilige Geest uitjubelde, kunnen wij in menselijke bewoordingen niet weergeven.

Waar deze man echter ook besloot te verblijven, richtte hij in zijn cel dadelijk een bidplaats in met een altaar. Daar trok hij zich dan terug en verbood aan iedereen de toegang.

Na zo op vele plaatsen vertoefd te hebben, keerde Romualdus, toen hij zijn einde voelde naderen, tenslotte terug naar het klooster dat hij in Val di Castro gebouwd had. Daar wachtte hij op het einde, ervan overtuigd dat dit nabij was. Hij liet daar een cel voor zich bouwen met een plaats om tot God te bidden, opdat hij daarin opgesloten kon worden en de rest van zijn leven in stilzwijgen kon doorbrengen.

Toen Romualdus na de bouw van deze kluis geestelijk zo ver was dat hij zich spoedig wilde laten opsluiten, begon zijn lichamelijke toestand door allerlei kwalen steeds meer achteruit te gaan, en dat niet zozeer door ziekte als wel door zijn hoge ouderdom. Derhalve begonnen op zekere dag zijn lichaamskrachten langzamerhand af te nemen en raakte hij in toenemende mate vermoeid. Iedere inspanning viel hem zwaar.



Op een dag tegen zonsondergang gaf Romualdus daarom twee medebroeders die bij hem waren, de opdracht naar buiten te gaan en de deur van de cel achter zich te sluiten. De volgende morgen moesten zij echter in de morgenschemering naar hem terugkeren om de lauden met hem te zingen. Nadat zij tegen hun zin naar buiten gegaan waren, verontrust als zij waren over zijn naderend einde, voelden zij zich te bezorgd om te gaan slapen. Uit angst dat hun meester zou sterven, verborgen zij zich in de buurt van de cel en hielden die kostbare schat nauwlettend in het oog. Zij bleven daar enige tijd wachten. Toen zij vervolgens, nieuwsgierig geworden, aandachtiger luisterden en noch enige lichaamsbeweging, noch enig stemgeluid vernamen, vermoedden zij reeds wat er inderdaad gebeurd was: zij stootten de deur open, gingen naar binnen, ontstaken het licht en zagen het lichaam van de heilige man daar achterover op de grond liggen: zijn ziel was reeds in zaligheid naar de hemel gevoerd. Het lichaam lag daar als een verwaarloosde hemelse parel, bestemd om eens op eervolle wijze in de schatkamer van de allerhoogste koning opgeborgen te worden