vrijdag 21 juni 2019

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Hebdomada XI per annum feria VI Qui filii Dei sumus, in Dei pace maneamus . Laten wij in Gods vrede blijven, omdat wij kinderen van God zijn.


  

Lectio altera

Ex Tractátu sancti Cypriáni epíscopi et mártyris
De domínica oratióne
(Nn. 23-245: CSEL 3, 284-285)
Tweede lezing

Uit het tractaat over het ‘Onze Vader’ van de H. Cyprianus, bisschop-martelaar
(Nn. 23-245: CSEL 3, 284-285)
Laten wij in Gods vrede blijven, omdat wij kinderen van God zijn

Aan de vergeving van onze zonden heeft Christus echter heel duidelijk een voorschrift toegevoegd en ons aan een stellige voorwaarde en belofte verbonden, namelijk dat wij vragen, dat onze schulden worden vergeven zoals wij zelf vergeven aan die ons iets schuldig zijn, omdat wij dan goed weten, dat wij zelf geen vergiffenis aan God kunnen vragen, als wij zelf niet vergeven aan hen, die tegenover ons misdeden. Daarom zegt Christus op een andere plaats: De maat, die gij gebruikt, zal men ook voor u gebruiken. En de knecht, aan wie zijn heer heel zijn schuld had kwijtgescholden, werd geboeid in de gevangenis geworpen, omdat hij zelf zijn medeknecht diens schuld niet wilde kwijtschelden. Want omdat hij aan deze niet wilde kwijtschelden, verloor hij ook, wat hem door zijn heer was verleend.

Nog sterker en met nog meer nadruk schrijft Christus ons dit in zijn geboden voor: Hebt gij iets tegen iemand, terwijl gij staat te bidden, vergeeft het dan, opdat ook uw Vader in de hemel u uw zonden moge vergeven. Zo gij niet vergeeft, zal ook uw Vader, die in de hemel is, uw zonden niet vergeven. Op de dag van het oordeel blijft er voor u geen enkele verontschuldiging over, want gij zult naar uw eigen oordeel gevonnist worden, en wat gij een ander hebt aangedaan, zult gij zelf ook moeten ondergaan.

Want God beval, dat men vredelievend een eendrachtig en eensgezind in zijn huis moet leven; en zoals Hij herstelde door onze tweede geboorte (in het Doopsel) zo wil Hij ook, dat wij als herborenen zouden blijven leven, opdat wij als kinderen Gods in zijn vrede zouden blijven, en – omdat wij één geest hebben – ook één van ziel en gedachte zouden zijn. Daarom aanvaardt God ook niet het offer van hem die in onmin leeft, maar beveelt hem van het altaar heen te gaan en zich eerst met zijn broeder te verzoenen, opdat door zijn vredestichtende smekingen ook God kan worden verzoend. Ons grootste offer voor God is onze vrede en onze broederlijke eendracht en een volk verenigd door de eenheid van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.

Bij de offer immers, die Abel en Caïn als eerste brachten, zag God niet naar hun offergaven, maar naar hun hart, zodat degene met zijn offer aan God behaagde, die Hem behaagde met zijn hart. Toen de vredelievende en rechtvaardige Abel als onschuldige aan God offerde, leerde hij tegelijk aan de andere mensen om, als zij hun offer naar het altaar brengen, daar te naderen met een heilige vreze Gods, met eenvoud des harten, met gerechtigheid en eendrachtige vrede. Hij nu (Abel), die bij zijn offer aan God zo gestemd was, werd zelf daarna tot een offer voor God. Hij werd de eerste martelaar, die door de glorie van zijn bloed de voorloper was van het Lijden des Heren, omdat hij ook de gerechtigheid en de vrede des Heren bezat. Zij, die zo zijn, worden door de Heer gekroond. Zij, die zo zijn, zullen op de Dag van het oordeel met de Heer gewroken worden.

Maar degene, die in onmin leeft en geen vrede heeft met zijn broeders, zal naar het woord van de Apostel en van de Heilige Schrift, zelfs als hij gedood wordt voor Christus’ Naam, niet vrij zijn van de misdaad van onenigheid mijn zijn broeders, om wat er geschreven staat: Die zijn broeder haat, is een moordenaar; en geen moordenaar komt in het Rijk der hemelen of zal leven met God. Hij kan niet met Christus zijn, die liever een navolger wilde zijn van Judas dan van Christus.