I
n l e i d i n g
Het
collectegebed van deze zondag spreekt ofwel van “waakzaam op zijn hoede zijn”
of van “waakzame bescherming”. Het eerste beklemtoont meer het gebruik van de
wil om de dingen in de juiste maat te doen, hetgeen de kern raakt van deugdzaam
gedrag (de drie deugden geloof, hoop en liefde worden in de oratie
genoemd) of ook die omzichtige aandacht die we moeten geven aan de grote en
kostbare gaven die we van God ontvangen.
We
zijn voor alles volledig afhankelijk van Hem. Niet alleen moeten we waakzaam
zijn, we moeten alert zijn voor alles wat we nodig hebben om onze roeping in
het leven te vervullen. We moeten de giften en de hulpmiddelen verwerven die
nuttig zijn voor onze zaligheid. Anders zullen wij, als de rekening komt, zijn
als de dwaze maagden die niet genoeg olie voor hun lampen hadden toen zij
tijdens de nacht de komst van de bruidegom afwachtten (cf. Matt 25). Ze werden
buitengesloten van het feest, achtergelaten in het donker om doelloos te
dwalen, zonder een doel te bereiken. Ze hadden geen plaats om te gaan, geen
productief werk te doen, geen ondersteuning of hulp, geen plaats om te behoren.
Wanneer wij de priester dit collectegebed horen uitspreken – laten wij dan de
Heer – zo genadig en geduldig met ons als wij lui en zondig jegens Hem – vragen
in ons de gaven van geloof, hoop en liefde die we nodig hebben voor het
ware overleven van onze ziel, te blijven vermeerderen.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Propitiare, Domine, famulis tuis, et
clementer gratiæ tuæ super eos dona multiplica,
ut, spe, fide et caritate
ferventes, semper in mandatis tuis vigili custodia perseverent.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie –
1979
Heer, wees goed voor allen die U toebehoren en schenk hun uw genadegaven in
overvloed:
maak
hen sterk in geloof, hoop en liefde, waakzaam en trouw, uw geboden te
onderhouden.
Werkvertaling
Wees uw dienaren genadig Heer, en vermeerder in hen uw genadegaven,
opdat
zij, brandend van geloof, hoop en liefde, altijd waakzaam uw geboden hoeden en
daarin volharden. Of: …opdat zij […] altijd door uw waakzame bescherming in uw
geboden blijven [staan].
L i t u r g i s c h e a
n t e c e d e n t e n
Het
collectegebed van vandaag is nieuw en komt niet voor in de preconciliaire
edities van het Romeinse Missaal. Het heeft een historisch antecedent in het Sacramentarium Bergomense (Bibliotheek
in Bergamo, Italië), een 9de-10de eeuws manuscript van de
niet-Romeinse, maar wel Latijnse ritus die als de Ambrosiaanse ritus in Milaan
locaal in zwang was. De oratie heeft een prachtige, onverwachte en frisse klank
wanneer ze wordt uitgesproken of, zelfs beter, wordt gezongen. De laatste zin
heeft een mooie clausula (ritmisch slot).
Voor mensen aan wie lange tijd het beleven van de schoonheid van het Latijn
ontzegd gebleven is, kan het moeilijk zijn de subtiele vreugde te begrijpen die
het zingen van de oude Latijnse collectes teweegbrengt, met dat kunstig geweven
patroon van prachtige ritmiek, zijn heldere uitdrukkingskracht van ideeën en
zijn krachtige, zuivere stijl. Deze Latijnse oraties brengen niet alleen de
brede vorming van hun samenstellers aan het licht maar ook de kracht deze
vorming te kunnen continueren bij degenen die vele eeuwen later deze oraties
bidden.
Dit pleit absoluut voor het actief behoud van deze Latijnse oraties in de Rooms
Katholieke Kerk in het Latijn alsook voor mooie en zorgvuldige vertalingen van
de originele Latijnse versies, om te gebruiken in de volkstaal in de Latijnse
ritus van het Westen.
Vanaf september 2016 wordt in
een eerste blok met 7 lessen door drs. G. Dölle, kapelaan van het dekenaat Roermond
aandacht gegeven aan het christelijk – liturgische Latijn. De lessen worden telkens gegeven op
dinsdagavond in priorij Thabor vanaf 19.00u met als afsluiting het
gezamenlijk zingen van de Completen. Data: 6/9, 20/9, 4/10, 18/10, 8/11,
22/11 en 13/12. Belangstellenden zijn welkom. Aanmelding via email
|
S t r u c t u u r a n a l y s e
1. Propitiare, Domine,
famulis tuis, et clementer gratiæ tuæ super eos dona multiplica,
2. ut, spe, fide et
caritate ferventes, semper in mandatis tuis vigili custodia perseverent.
Ad 1
De eerste tekstregel waarmee de oratie opent is de
hoofdzin samengesteld uit twee nevengeschikte zinsdelen verbonden door de
coniunctie et. Er wordt met een opwekkende imperativusvorm propitiare, (2e persoon enkelvoud van het præsens
van het passivum met de betekenis genadig zijn, vergeven) -Propitiare is
een imperativusvorm (enkelvoud) die men
bij een deponens tegenkomt. Propitiare is echter een verbum dat niet als
een deponens in het klassieke Latijn voorkomt, enkel het actieve propitiare
(infinitivus praesens actief) staat in het woordenboek vermeld. Als imperativus
zou men dan propitia verwachten. Curieus. Gezien de rest van de hoofdzin lijkt
een imperativus wel logisch. In het christelijke en liturgische Latijn dat zich
heeft ontwikkeld vanuit het klassieke Latijn komen wel vormen van het passivum
voor. Zie verderop onder het item Klein
vocabularium.
Domine, anaklese in
de vocativusvorm van Dominus. Famulis tuis, indirect object in twee congruerende
dativusvormen (dativus commodi) te lezen als object van het prædicaat
propitiare. Deze eerste bede wordt gevolgd door een volgende toelichtende bede
om de volheid van genade. Multiplica,
prædicaat eveneens in de imperativusvorm met object
gratiæ tuæ dona: accusativusvorm dona, gaven, nader gespecificeerd door twee
*congruerende genitivusvormen gratiæ tuæ:
genitivus qualitatis of explicativus. Clementer: bijwoordelijke bepaling; super
eos: bijwoordelijke bepaling.
Ad 2
Finale/doelaanwijzende of
consecutieve/gevolgaanduidende bijzin klassiek ingeleid door het voegwoord ut
met het prædicaat perseverent in de coniunctivus vanwege het
wenskarakter. De finale/consecutieve bijzin ut…perseverent wordt onderbroken
door de bijzin spe, fide et
caritate ferventes waarbij voor het participium præsentis activi
ferventes het subject ontleend wordt aan het gezegde perseverent, opdat/zodat zij, brandend van geloof en
liefde, uw geboden hoeden… Spe, fide et caritate: bijwoordelijke bepaling
in een opsomming van drie ablativusvormen: ablativus modi of instrumentalis.
Vigili custodia: met waakzame behoedzaamheid, bijwoordelijke bepaling in congruerende
ablativusvormen: ablativus instrumentalis;
semper: bijwoordelijke bepaling (tijdsaanduiding);
in mandatis tuis: bijwoordelijke bepaling in twee congruerende ablativusvormen
gedicteerd door het præpositum in (+ ablativus).
K l e i n v o c a b u l a r i u m
Het
werkwoord propitio betekent “gunstig stemmen, zich genegen maken,
verzoenen”, “genade verwerven”. De vorm aan het begin van het collectegebed
heeft duidelijk imperatieve kracht en lijkt een infinitief. In latere Latijn
worden Latijnse infinitieven soms als imperatieven gebruikt, maar dit is niet
het geval in de oratie van vandaag. De ongeëvenaarde Lewis & Short
Dictionary geeft dat in het bijbelse Latijn van de Vulgaat de passieve vorm van
propitio “genadig zijn, vergeven” betekent (vg. Lev 23,2 – propitietur vobis
Dominus … moge de Heer u genadig zijn). Dus, propitiare lijkt op een
infinitief maar is in feite de imperatief (2e persoon enkelvoud van het præsens
van het passivum). In het christelijk en
liturgisch Latijn komt de passieve vorm propitiari met de imperatief propitiare
wel voor; A. Blaise geeft in Le Vocabulaire Latin des principaux thèmes liturgiques. Ouvrage revue par Dom A. Dumas O.S.B. (Brepols Turnhout 1966)
p. 397 voorbeelden zoals het secretagebed (sinds Vaticanum II: Oratio super munera als afsluiting van de
bereiding van de gaven): propitiare,
Domine, populo tuo, propitiare muneribus (secretagebed van de 13e
zondag na Pinksteren): Zie genadig neer op uw volk, Heer, zie genadig neer op
zijn gaven. En ook in A. Blaise, Dictionnaire Latin-Français des auteurs
chrétiens (Brepols, Turnhout 1954) p.676:
naast andere voorbeelden van de imperativus van het passivum van propitio,
- are: propitiare , Domine, supplicantibus nostris, Sacram. Leon. p. 2, 28: Heer, zie genadig neer op onze smeekbeden. Het
laatste voorbeeld is een parallel van de aanhef van de oratie Propitiare, Domine, famulis tuis.
Het welluidende clementer is een adverbium (bijwoord) van het adiectief
(bijvoeglijk naamwoord) dat de L&S weergeeft met “zacht, mild, rustig,
stil, aangename gesteldheid van de lucht, de wind of het water, kalm,
vriendelijk”. Clemens heeft ook een morele kwaliteit in de zin van “een
kalm, emotieloos gemoed“, “gelaten, rustig, mild, vriendelijk” en meer
uitgebreid: “mild ten opzichte van de fouten en tekorten van anderen:
verdraagzaam, geduldig, indulgent, medelijdend, genadig”. Er zijn veertien
pausen geweest die de naam “Clemens” droegen, de laatste was Clemens XIV
(+1774) en enkele middeleeuwse tegenpausen.
Het werkwoord multiplico betekent 1. vermeerderen, vergroten en 2.
vermenigvuldigen.
Famulus, en de vrouwelijke vorm famula vragen enige attentie,
sinds deze begrippen met een zekere frequentie in de collectes en andere gebeden
van de Romeinse liturgie voorkomen. Deze woorden zijn klaarblijkelijk afkomstig
van de oude aan het Latijn verwante Italische taal het Oskisch, dat behoort tot
de Sabellische tak van de Italische taalfamilie. Deze taal werd gesproken in de
zuidelijke centrale regio van het Apennijnse schiereiland (1).
In het Oskisch betekent faama “huis”. Het concept famulus betekent dus “mensen
die in het huis zijn, tot het huis behoren, deel uitmaken van het huis”. De
oude huizen van de aristocratische kringen konden zeer ruim zijn met vele
bedienden. Een famulus of famula was een bediende, werkzaam in het huishouden,
een dienstmeid, een slaaf of een vrijgemaakte persoon. In bepaalde opzichten
werden zij beschouwd als leden van de uitgebreide familia = het “geheel van
huisgenoten (inclusief de slaven dus)”. Bij de Romeinen werden dus alle
gezinsleden én het personeel hiermee aangeduid. Dit verklaart deels hoe hele
families, inclusief slaven en bedienden, in de vroege Kerk zich bekeerden tot
het Christendom.
Een fundamentele dimensie van het woord custodia is het concept: verhindering
/ belemmering van vrije beweging. Vandaar: “wacht, bescherming, bewaking,
hoede, opzicht”. Het betekent ook “bewaking, kerker, opsluiting”. In militaire
taal: “personen die de wacht houden of op wacht staan, schildwacht, lijfwacht,
post, bezetting” en dus ook het wachthuis: de “plaats waar wacht wordt
gehouden”, “wachtpost”. Liturgische woordenboeken geven nog: een bepaald soort
reliquarium, of pyxis (b.v. hostiedoosje).
In
de Gregoriaanse handboeken is de
‘custos’ het halve nootje met een staartje naar boven op het einde van
de notenbalk dat aangeeft met welke noot de volgende notenbalk aanvangt. De
custos zelf wordt niet gezongen.
De
‘custos’ wordt ook gebruikt in de benedenmarge van een bladzijde van een boek
als eerste lettergreep van het woord dat op het volgende blad staat. Ook hier
is deze een hulpmiddel om het lezen te vergemakkelijken.
Vigil,
ilis (van het werkwoord vigeo) kan een adjectief zijn: wakker, waakzaam,
op zijn hoede, alert”. Iemand die vigil is, is “wakend”, “op zijn qui
vive” (2), “oplettend”. Vigil kan ook een substantief zijn met de
betekenis van “bewaker”, “schildwacht”. In Italië worden vandaag de dag
zelfs nog bepaalde politieagenten “vigili” genoemd. Het Nederlands
heeft de afleidingen “vigilant”: wakker, waakzaam, flink en “vigilantie”:
waakzaamheid, wakkerheid, naarstigheid.
In liturgisch opzicht is een vigilie de avond of nacht voor een grote
kerkelijke feestdag. In vroeger tijden waren dat momenten van vasten en boete.
Mannen die tot ridder werden geslagen hielden een vigilie en brachten deze
nacht door met vasten, bidden en gewetensonderzoek om zo zuiver mogelijk te
zijn voor de rite die volgde. De achterliggende idee is dat men zich moest
voorbereiden middels zelfverloochening, beheersing van eetlust en andere
driften, in waken en alertheid op aanvallen van de kant van de duivel, die een
leugenaar en verleider is. In de H. Schrift zijn verschillende vormen van
nachtwaken beschreven.
We horen bijvoorbeeld in het Lukasevangelie bij de geboorte van de Heer: ”In de
omgeving bevonden zich herders die in het open veld gedurende de nacht hun
kudde bewaakten” (vigilantes et custodientes vigilias noctis) (Luk 2,8).
“Waakt
(vigilate) dus, want gij weet niet op welke dag uw Heer komt. Begrijpt
dit wel: als de eigenaar van het huis wist op welk uur de dief zou komen, zou
hij blijven waken (vigilaret) en in zijn huis niet laten inbreken. Weest ook
gij dus bereid, omdat de Mensenzoon komt op het uur waarop gij het niet
verwacht” (Mt 24,42-44).
Herinner u ook hoe Jezus het beeld gebruikt van de dienaars die wachten op de
terugkomst van hun heer om, als hij midden in de nacht aankomt en klopt,
hem aanstonds open te doen. Gelukkig de dienaars, die de heer bij zijn
komst wakende zal vinden (vgl. Luk 12,35-37).
En de Apostel Paulus dringt er bij de christenen voortdurend op aan “waakzaam”
en “wakker” te zijn.
In
de Eerste Brief van Petrus (5,8) lezen wij zijn tot ernst stemmende
aansporing: “Wees nuchter en waakzaam. Uw tegenstander, de duivel, gaat
rond als een briesende leeuw, zoekend wie hij zal verslinden“. Het was de
dagelijkse tekst van de kapittellezing in de Completen van het preconciliaire
brevier, na Vaticanum II vastgelegd op de woensdag. Het is maar al te zeer een
realiteit dat de Vijand ons zoekt, waakzaamheid is dus geboden.
Dagelijks zingt de Kerk in de Completen de antifoon Salva nos, Domine,
vigilantes, custodi nos dormientes, ut vigilemus cum Christo et requiescamus in
pace” wanneer het werk van de dag overgaat naar de rust van de avond of
nacht, of zelfs de rust van de levensavond. Lichamelijk en geestelijk waken en
slapen vloeien in elkaar: “Bescherm ons, terwijl wij waken (overdag),
behoed ons terwijl wij slapen (’s nachts), opdat wij met Christus mogen waken
(in het leven door de genade) en rusten in vrede (in een gelukzalige dood).
Bij het beschouwen van dit collectegebed, met name in het licht van de beelden
van 'kijken/waken/de wacht houden in de nacht’ zoals gebruikt in de H. Schrift,
kan men denken aan een groot huishouden in de oudheid, een domus of een
Romeinse latifundium. Een latifundium was een landgoed met veel verschillende
gebouwen en kwartieren, voor familie, huishoudelijk dienstpersoneel en de vele
werknemers.
De landgoederen waren zelfs versterkt met muren tegen aanvallen door bandieten.
Een huis of domus in een stad kon zelfs een wachttoren hebben. In deze
woningen, die vaak geheel zelfvoorzienend waren, leefden allen samen,
mogelijkerwijs hun hele leven lang. De huiseigenaar of de heer van het landgoed
was het hoofd van de grotere "familia" en kwam tegemoet aan de
behoeften van al de mensen die hij onder zijn hoede had. Hij was verzorger,
verstrekker, rechter, leraar en beschermer tegelijk.
Wanneer men door Italië reist kan men overblijfselen van de moderne(re) versies
van de latifundia, "fattorie" genaamd, zien. Zij hebben kapellen en
inwonende priesters om aan de geestelijke behoeften van de bewoners tegemoet te
komen. In sommige opzichten (nederzetting, bestuur, omvang, verdediging) is
deze “fattorie” te vergelijken met ons begrip “factorij”, dat wil zeggen een
nederzetting vaak in een ander land die fungeerde als steunpunt voor handel.
In
de oratie is de heer van het landgoed en de pater familias barmhartig en
vriendelijk, zeer geduldig met ons, zijn werkers, ook al zijn we soms slecht.
Wij smeken Hem mild te zijn en voort te gaan met het geven van gaven. Dit zijn
niet zomaar gaven: ze zijn noodzakelijk voor onze overleving. Net als de
werkers in het huis of op het land goede vruchten moeten produceren als zij
willen kunnen blijven en genieten van een goede kwaliteit van leven, hebben
wij, dienaren van de Vader, famuli, die "Christen" worden genoemd
naar zijn Zoon en die zelfs getekend zijn met het familieteken door het Doopsel
en het Vormsel, de theologische deugden van geloof, hoop en liefde nodig om
onze plicht te doen voor het aanschijn van de Heer.
V o o r t g e z e t
c o m m e n t a a r
Van
de ene kant heeft de bidder van de oratie van deze zondag sterk het besef
zondaar te zijn die vraagt gezuiverd te worden; van de andere kant tekent hem
zijn vertrouwen op de goedheid van God die hem om de volheid van de genade doet
bidden. Aan de ene kant staat het waagstuk God met “Vader” aan te spreken, aan de andere kant een bijna
onbegrensd vertrouwen op de “vrijgevigheid” (“largitas”) van deze Vader. Daarom
vraagt het collectegebed dan ook om de vermeerdering van de goddelijke
genadegaven. Zo loopt ook dit gebed opnieuw uit op een gebed ter ere van God.
Want tenslotte is het uit liefde tot Hem, wanneer om de gloed van het geloof, van de hoop en van de liefde wordt gebeden.
De originele Ambrosiaanse versie van deze oratie vat de drie goddelijke deugden
samen in het begrip liefde en bidt dat wij in de liefde van de hoop, van het
geloof en de liefde mogen gloeien
(Spe…caritate: spei fideique et caritatis amore). Voor degene die zo
bidt, zijn ook hoop en geloof reeds liefde. Wie zou dat betwisten als de hoop
absoluut vertrouwen is en het geloof een onvoorwaardelijk geloof?
Mocht
dit wat al te enthousiast klinken, de conclusie is nuchter Romeins: “Wie mijn
geboden onderhoudt, die hij heeft ontvangen, hij is het die Mij liefheeft” (Jo
14,21). Het is de gloed van de drie
goddelijke deugden die bewerkt dat
degenen die verlost zijn waakzaam en trouw Gods geboden onderhouden.
Als mensen zich voorbereiden op slechte tijden en rampen die hen in materieel
opzicht kunnen overkomen, is het des te belangrijker dat zij zich ook
geestelijk voorbereiden op lijden, tegenspoed of zelfs op dat allerlaatste
moment waarbij verantwoording moet worden afgelegd en waarvoor wij –zoals de
wijze maagden- maar beter kunnen zorgen dat wij onze lamp brandend hebben
gehouden.
(Met dank ontleend aan o.a.F. Zuhlsdorf,
WDTPRS)
(1) Het
Oskisch was een Italische taal met als kerngebied Samnium en Campanië, het
gebied der Bruttii en een deel van Sicilië. Samen met onder meer het Umbrisch
vormt het Oskisch de tak der Sabellische talen. Het Oskisch is bekend uit
inscripties vanaf 400 v.Chr. Van het totale corpus, dat uit ongeveer 250
inscripties bestaat, zijn de Tabula Bantina en de Cippus Abellanus de
belangrijkste. De taal is al sinds de oudheid uitgestorven. Dialecten van het
Oskisch zijn: het Samnitisch, het Marrucinisch, het Paelignaans, het
Vestiniaans, het Sabijns, het Volscisch en het Marsisch. Het Oskisch maakte
gebruik van het Latijnse, het Griekse en een eigen, Oskisch alfabet. (Ontleend
aan Wikipedia)
(2) “op
zijn qui vive” vanuit het Frans “être sur le qui vive”. Ontleend aan de Franse
schildwachten, die, als zij onraad meenden te bespeuren, riepen: qui vive! -
wie daar!