vrijdag 22 juli 2016

Collectegebed 17e zondag door het jaar “dat wij ons nu reeds hechten aan wat eeuwig blijft”


I n l e i d i n g

Het collectegebed begint met een nederige belijdenis: niets heeft kracht en niets bezit heiligheid zonder God.  In iedere hopeloze situatie is er desalniettemin hoop.  Want Hij die de wereld heeft geschapen en de mensen tot de heiligheid van de kinderen Gods heeft geroepen, is Liefde. Op Hem mogen wij hopen en Hij zal kracht en heiligheid schenken.
Wat wij uit onszelf niet kunnen hebben, belooft ons de zalige hoop, en wat deze belooft is meer dan wij uit onszelf kunnen verwerven. Want de Heer is rijk  aan gaven en gaat alle vrijgevigheid te boven, omdat Hij Liefde is. Daarom durven wij te bidden: “vermeerder uw barmhartigheid!”
Ons hele leven lang biedt God ons zijn gaven aan. Wij weten immers “dat iedere goede gave, elk volmaakt geschenk van boven neerdaalt, van de Vader der hemellichten” (Jac  1,17). Daartoe  behoren echter vergankelijke en onvergankelijke gaven. Beide biedt God ons in zijn goedheid aan. Nooit kunnen wij de bonte volheid van de vergankelijke schoonheid  ten volle genieten en benutten. Zelfs een lang leven reikt daartoe niet. De onvergankelijke goederen,  samengevat in de liefde van God, die ons als zijn kinderen heeft aangenomen, wegen echter in absolute zin op tegen al hetgeen een vergankelijke wereld aan een vergankelijk leven ook maar kan bieden.
T e k s t

Missale Romanum – 1970
Protector in te sperantium, Deus, sine quo nihil est validum, nihil sanctum,
multiplica super nos misericordiam tuam,
ut, te rectore, te duce, sic bonis transeuntibus nunc utamur,
ut iam possimus inhærere mansuris.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
God, beschermer van allen die op U vertrouwen, zonder U bestaat er niets wat waarde heeft of heilig is.
Schenk ons uw barmhartigheid in overvloed en laat ons, onder uw leiding, het goede in dit leven zo gebruiken, dat wij ons nu reeds hechten aan wat eeuwig blijft.

Werkvertaling
God, beschermer van hen die op U hopen, zonder wie niets sterk, niets heilig is:
vermeerder over ons uw barmhartigheid,
opdat wij, onder uw hoede en leiding, nu zó de tijdelijke goederen gebruiken,
dat wij ons kunnen hechten aan die blijvend zullen zijn.
L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n

Het collectegebed van de 17e zondag per annum wortelt in het oude Sacramentarium van Verona en werd gebruikt in de maand juli. Dit Sacramentarium wordt ook “Leonianum”  genoemd (Kapittelbibliotheek LXXXV) en dateert uit de 2e helft van de 6e eeuw. Met enige varianten is het de collecta van het Romeinse Missaal van de “Buitengewone Ritus” [1962] voor de derde zondag na Pinksteren. Nader onderzoek leerde dat het collectegebed van het Romeinse Missaal van de “Gewone Ritus” [1970] dichter bij de oudere versie van de oratie staat.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n

1. Protector in te sperantium, Deus, sine quo nihil est validum, nihil sanctum,
2. multiplica super nos misericordiam tuam,
3. ut, te rectore, te duce, sic bonis transeuntibus nunc utamur,
4. ut iam possimus inhærere mansuris.

Ad 1
Het collectegebed opent met een dubbele anaklese: de bijstelling Protector in te sperantium verwoordt een goddelijke eigenschap of heilsdaad en loopt vooruit op de volgende anaklese  Deus, eveneens in de vocativusvorm. In te sperantium: woordengroep die wordt gebruikt  in de openingsformule van het collectegebed van de XIe zondag per annum, daar echter vervat in de bijstelling: [Deus], in te sperantium fortitudo. met de anaklese “protector”; in te sperantium, bijvoeglijke bepaling in de genitivusvorm (sperantium: zelfstandig gebruikt ppa in de genitivus meervoud, hier te vertalen met ’van hen die (op u/in te) de hoop gevestigd hebben) met “object” in te.
De openingszin vervolgt met de relatieve bijzin: sine..sanctum waarin opnieuw een hoedanigheid / eigenschap van God wordt genoemd; aan beide hoedanigheden ontleent de bidder het argument voor zijn smeekbede (r. 2). Het relativum quo, in de ablativus door het voorzetsel sine, verwijst naar de eerdere vocativus Deus. Parallelle zinsbouw in nihil est validum, nihil (est) sanctum, waarbij de herhaling van nihil (repetitio, anafoor) de betekenis van dit woord benadrukt. Opvallend is het veelvuldig gebruik van de  i-klank in deze regel.

Ad 2
Eigenlijke bede met prædicaat multiplica in de imperativus bij wijze van opwekking. Misericordiam tuam: object met twee congruerende accusativusvormen; super nos: bijwoordelijke bepaling, bestaande uit het voorzetsel super gevolgd door de noodzakelijke accusativus nos.
De “m-klank” in de eerste twee regels van de collecta is een fraaie alliteratie. Onmiddellijk vallen de prachtige woordparen op met hun asyndeton (stijlfiguur waarbij woorden of zinsdelen zonder voegwoorden naast elkaar worden geplaatst): “nihil validum, nihil sanctum”.

Ad 3
Ut…utamur: finale/doelaanwijzende of consecutieve/gevolgaanduidende bijzin, klassiek ingeleid door het voegwoord ut met het prædicaat utamur in de coniunctivusvorm vanwege het wenskarakter. Utamur: prædicaat vergezeld van een bijwoordelijke bepaling in twee congruerende ablativusvormen, gedicteerd door het deponens; een verbum met louter passieve vormen, dat echter actief vertaald dient te worden. uti + ablativus. De ablativusvormen laten zich splitsen in het substantivum bonis (van bona,-bonarum, goederen) en het als een adiectivum gebruikte ppa transeuntibus (van transire,-ivi/ii, -itum: a) intransitief: 1. Door…heen gaan 2. Overgaan 3. Veranderen 4. Voorbijgaan, voorbijtrekken en b) transitief over iets gaan, overschrijden 2. Klaar komen met, overtreffen). Nunc: bijwoordelijke bepaling van tijd. Sic: bijwoordelijke bepaling bij het prædicaat utamur die het eerste deel van de vergelijkende bijzin inleidt.
De twee op elkaar volgende bijwoordelijke bepalingen in de vorm van een dubbele ablativus absolutus te rectore, te duce met ook weer hun asyndeton is een volgende fraaie stijlfiguur.  Het participium dat deel uitmaakt van de ablativus absolutus  kan vervangen worden door een substantivum, adiectivum of persoonlijk voornaamwoord voorafgegaan door een voorzetsel (onder uw bestuur, onder uw leiding: voorzetselbepaling).

Ad 4
ut iam possimus inhærere mansuris. Deze bijzin bevat het tweede gedeelte van de vergelijking beginnend met het voegwoord ut dat de coniunctivusvorm possimus (wenskarakter) met aanvulling van de infinitivusvorm oproept. Mansuris is een zelfstandig gebruikt participium futurum actief van het verbum manere en staat hier in de dativus door het gebruik van haerere ; hechten aan. Sint Augustine van Hippo (+ 430) gebruikt een gelijkaardige woordcombinatie in een preek over de liefde voor God en de liefde voor de wereld (Sermo 344.2).
Iam: bijwoordelijke bepaling van tijd.

K l e i n  v o c a b u l a r i u m  

Protector (van protego) heeft als basisbetekenis: “van voren bedekken, beschermen tegen, beschutten tegen” en blijkbaar ook “verbergen voor” en ook bijvoorbeeld de betekenis “met een afdak maken, van een afdak voorzien”.  Een protector is een “beschermer, “lijfwacht, bodyguard”.  Verwante begrippen in het Nederlands: protectie, protectief.
Een Latijnse dux is een “leider, gids”, en ook “aanvoerder, opperbevelhebber, commandant”. Om deze reden werd Benito Mussolini in het Italiaans “il Duce” genoemd. Een rector is doorgaans hetzelfde als de eerste betekenis van dux, maar kan ook “stuurman”, “leidsman” of “gouverneur, bestuurder” betekenen.
Inhæreo betekent: 1. in iets vastzitten , aan iets vastkleven 2. op iets bedacht zijn 3. navolgen, op de voet volgen, gehoorzamen.
C o m m e n t a a r
Zoals eens in het paradijs dreigt gevaar van de kant van de vergankelijke goederen. “Van alle bomen in de tuin moogt ge eten, maar van de boom van kennis van goed en kwaad moogt ge niet eten: want als ge daarvan eet, zult ge sterven” (Gen 2,16-17). Wij weten dat onze stamouders de vergankelijke goederen niet zo gebruikten - zoals wij in de oratie vragen – dat zij de onvergankelijke hadden kunnen aanhangen, of, zoals de oorspronkelijke oratie het uitdrukt: zij gingen zo door de tijdelijke goederen heen, dat zij de eeuwige verloren.
In de oratie klinkt duidelijk door dat wij de vrucht van de verlossing in strijd en bekoring moeten vasthouden , en in leed en bekoring tot rijpheid moeten brengen.  Het paasbewustzijn van de verlossing gaat niet verloren, maar het moet zich in de strijd met de lagere, gevallen natuur handhaven. Hoe gemakkelijk kan immers de zonde binnendringen en het nieuwe leven in ons schenden. Hoe licht kunnen de wederwaardigheden van het leven ons vermoeid maken op de weg van het goede!
Maar hoezeer de last van het sterfelijke leven ook drukt, de christen kan niet vergeten dat hij verlost is. Bij alle nood is de troost die uit de genade van het goddelijk kindschap voortkomt groter. In de beproevingen die ons treffen mogen we Gods genaderijke tegenwoordigheid zien waarvoor we ons deemoedig buigen: Hij is de Beschermer die ons ook in beproevingen met “zijn machtige hand” (verg. 1 Pe 5,6)  beschut, ons verlost en ons tot de “glorie in Christus Jezus” (1 Pe 5,10) verheft. Wij hoeven ons niet bezorgd te maken en te schrikken – het is slechts de weg van Christus, waarlangs ook wij geleid worden: door het Kruis naar de heerlijkheid van de Verrijzenis.
Vorige week kwam in de collecte het thema van het waakzaam of alert onderhouden van Gods geboden of vigilantie ("vigili custodia") aan bod en vroegen wij "super eos dona multiplica... schenk hen (ons)  uw genadegaven in overvloed".  Deze week vraagt de priester aan God om “ons zijn barmhartigheid in overvloed te schenken... multiplica super nos misericordiam".  In beide gebeden hebben we het beeld van God die zijn genade over (super) ons uitstort. Vorige week was het met de theologische deugden (geloof, hoop en liefde) als genadegaven.  Deze week is het met barmhartigheid, alhoewel waakzaamheid nog als een echo door het gebed doorklinkt.
Wij zijn ledematen van een Strijdende Kerk. Er is geen ruimte in het christelijke leven voor zelfgenoegzaamheid en geestelijke onverschilligheid, teweeg gebracht door de zalvende taal en de slaapliedjes van degenen die het bestaan van het kwaad, van de duivel en van persoonlijke zonden ontkennen. 
Alle maatschappelijke kwalen komen voort uit onze persoonlijke zonden - van doen en van laten  (d.w.z. het verkeerde doen en het goede laten). Zonder God kunnen conflicten en oorlogen niet worden opgelost. Wanneer mensen niet in de duivel en persoonlijke zonde geloven, heeft de vijand bij voorbaat gewonnen.
Deze wereld heeft zijn demonische prins (vgl Jo 14,30), maar Jezus is onze Koning, onze grote Leidsman (dux).  Jezus Christus heeft voor eens en altijd de macht van de hel over ons gebroken. “Dux vitae mortuus regnat vivus” – de vorst des levens, die gestorven was, heerst nu in onvergankelijkheid, zingt de Kerk in het Victimæ paschali gedurende het paasoctaaf.  Vorst .Nu nog zijn we in deze wereld. Wij zijn als soldaten die reizen door vijandelijk gebied.  We hebben  een vaste leider nodig die voor ons uitgaat en als een sterk schild ons om geeft.  We hebben een goede vaste en stabiele weg onder ons nodig, en een pantser over ons wanneer we rusten.  God moet ons alles wat we nodig hebben overvloedig geven, willen wij kunnen overleven.  Gods genade, ons  gezond verstand, en het gezag van de heilige Kerk, zij alle vertellen ons wat veilig en heilig is, wat een valstrik is en wat kwaad is.


Moge God ons geven dat wij ons eerder hechten (inhærere) aan dingen die voor altijd standhouden, dan dat wij vast komen te zitten aan dat wat onder de invloed staat van de Duivel, de "moordenaar vanaf het begin" (Jo 8,44).