In de liturgie verschijnt de
gebeurtenis van Bethlehem als de feestelijke intocht van de Koning, en de
wereld zelf is zijn heiligdom, dat opgeroepen wordt zijn poorten ruimer te
maken. God is niet meer van ons gescheiden door het ijzeren gordijn van de niet
aan te raken wereld van het hiernamaals, Hij heeft de grenzen overschreden om
een van ons te zijn. Voortaan ontmoet Hij in mijn naaste mij zelf, en een
aanbidding, die de medemensen zou vergeten, zou ook voorbijgaan aan God, die
een menselijk gelaat heeft aangenomen.
Wanneer wij nu deze gedachtegang tot
het einde volgen, zullen wij beseffen dat achter de onschuldig voorgestelde
gelukzaligheid over de God, die een Kind werd, een grotere christelijke
gedachte staat, die inderdaad tot de eigenlijke kern van het geheim van
Kerstmis leidt. Want deze bestaat nu eenmaal in de paradox dat de heerlijkheid
van God zich niet in de triomftocht van een met macht de wereld onderwerpende
keizer, maar in de armzaligheid van een Kind wilde tonen, dat, door de grote
samenleving over het hoofd gezien, in een stal ter wereld kwam. De onmacht van
een Kind is tot de eigenlijke uitdrukking geworden voor de almacht van God, die
geen andere macht gebruikt dan de geluidloze macht van de waarheid en de
liefde. In de hulpeloze onmacht van een Kind wilde de reddende goedheid van God
ons op de eerste plaats ontmoeten. En inderdaad, wat is het troostend bij alle
vertoon van de machtigen der wereld deze rustige gelatenheid te zien van God,
en zo de geborgenheid van die macht te ondervinden, die uiteindelijk sterker
zal zijn dan alle andere machten en alle luide triomfen van de wereld
overleeft.
Wat een vrijheid gaat uit van een
dergelijk weten, en wat een menselijkheid ligt daar in!