woensdag 8 april 2015

Maria’s vreugde over de Verrijzenis van Christus


Uw Zoon, o Maria, uw Liefde zelf is voor U de derde dag verrezen en in uw vlees stijgt Hij op boven de hemelen om alles te vervullen! O zalige, Gij bezit dus uw vreugde, uw verlangen is vervuld, de kroon van uw hoofd is geschonken; Hij heeft U de eerste plaats in de hemel geschonken door zijn genade, de heerschappij over de wereld door zijn barmhartigheid, de onderwerping van de hel door zijn macht.
Uw zo grote en onuitsprekelijke glorie beantwoorden allen met verschillende gevoelens: de Engelen met gevoelens van eerbied; de mensen met die van liefde en de duivels met schrik. Voor de hemel zijt Gij eerbiedwaardig, voor de aarde beminnelijk en voor de onderwereld verschrikkelijk.
Verheug en verblijd U dus, omdat uw Beschermer, uw Glorie, uw Hoofd dat U verheft, verrezen is.
Gij waart verheugd bij de ontvangenis, bedroefd in het lijden, en bij de verrijzenis wederom blij en niemand zal die vreugde U ontnemen. “Christus, verrezen van de dood, sterft niet meer”; de dood heeft over Hem geen macht meer” (Rom 6,9).
Daarom roept Hij U toe: “Sta op, maak spoed, mijn liefste, mijn duif, mijn schone, en kom! want nu is de winter over, de regen is voorgoed voorbij; de bloemen ziet men op ons land, de snoeitijd is gekomen” (Hooglied 2,10-12).
Mijn liefste door een innige band, mijn duif door vereniging, mijn schone door luister en harmonie. Sta op uit de droefheid, uit de rouw, de vernedering en het stof, want dat zijn immers de tekenen van smart. Maak spoed, talm niet, schud de last en de ernst af, kleed U met blijheid, begin uw weg, doe vleugels aan en kom. Kom om U te verheugen over de glorie van God, over de eerstelingen van de verrijzenis, over de Eerstgeborene uit de doden.

H. Amedeus van Lausanne, Hom. de B.M.V., VI; PL 188 c. 1335

St. Augustine on Resurrection: "He rose, that in His own life He might show our new life"

The Resurrection of our Lord Jesus Christ is the new life of believers in Jesus; and this is the mystery of His Passion and Resurrection, which you ought well to know and to carry out in act. For not without a cause did Life come to death. Not without a cause did the Fountain of life, whence we drink in order that we may live, drink His cup which He was not bound to drink. For death was not Christ’s due portion. As to the question whence death has come, let us look to our origin. Sin is death’s parent. Had there been no sin, no one would have died. The first man received God’s law, that is, God’s commandment, on condition, that if he kept it he should live, if he violated it he should die. By not believing that he would die, he did what caused him to die; and found that to have been true which the Giver of the law had affirmed. Thence came death, thence man became mortal, thence came labour, thence misery, thence the second death after the first, that is, after temporal death, death everlasting. This tradition of death, this law of destruction, binds every man who is born, except that one Man who became Man that man should not perish. For He came bound by no law of death; therefore He is called in the Psalm, “Free among the dead;” whom in all purity a Virgin conceived; whom she as a Virgin bore, and remained a Virgin; who lived without sin, who did not die because of sin; sharing in our penalty, not in our offence. Death is the penalty of offence; our Lord Jesus Christ came to die, did not come to sin; by sharing in our penalty without our offence, He annulled both our offence and penalty. What penalty? That which was due to us after this life. So He was crucified, that on the Cross He might show the dying-out of our old man; and He rose, that in His own life He might show our new life.

St. Augustine, Sermon ccxxxi.

De restauratie van onze basiliek gaat door!







Christus de bewerker van Verrijzenis en Leven - uit Getijdengebed van vandaag


Christus de bewerker van Verrijzenis en Leven - uit Getijdengebed van vandaag

Het lijden van de Verlosser is het heil voor het menselijk leven. Want daarom wilde Hij voor ons sterven, opdat wij, in Hem gelovend, eeuwig zouden leven. Hij wilde voor een tijd worden, wat wij zijn, opdat wij, nu wij zijn belofte kregen voor de eeuwigheid, voor altijd met Hem zouden leven.
Dat, zeg ik, is die genade van de hemelse mysteries, die gave van het Pascha, het begeerde feest van het jaar, het begin van de komende dingen.
Hier worden door de geboorte uit het levend water kinderen geschonken aan de Kerk, herboren in de eenvoud van kinderen, met het geschrei van een onschuldig geweten. Hier brengen zuivere vaders en ook reine moeders een jong en ontelbaar kroost voort door het geloof.

Hier onder de boom van het geloof en vanuit de schoot van de bron der onschuld straalt het feestelijk kaarslicht. Hier wordt men geheiligd door de gave van de hemelse verdienste en wordt men gevoed door het verheven mysterie van een geestelijke genadebron.

Hier, in de schoot van de Heilige Kerk, wordt de broederlijke liefde gevoed van het ene volk, terwijl zij het Goddelijk Wezen in drie Personen aanbidden en met de Profeet het jaarlijks feest uit de psalm meevieren: Dit is de dag, die de Heer heeft gemaakt: laten wij juichen en ons daarin verheugen.
Welke dag, zeg ik? Die natuurlijk, die de Oorsprong van het leven schonk, de ontsteking van het licht, de bewerker van het licht, dit is de Heer Jezus Christus zelf, die van zichzelf getuigde: Ik ben de dag; wie overdag wandelt, struikelt niet, dit is: wie Christus in alles volgt, zal langs zijn voetstappen bij de troon van het eeuwig licht belanden; zoals Hij zelf, nog in het lichaam, voor ons tot de Vader bad:  Vader, Ik wil, dat, waar Ik ben, ook dezen zullen zijn, die in Mij hebben geloofd; opdat, zoals Gij in Mij en Ik in U, ook dezen in ons mogen blijven.

Uit een Paashomilie van een auteur uit de vroegchristelijke tijd

(Sermo 35, 6-9: PL [ed. 1879], 696-697)