vrijdag 2 februari 2024

Simeon herkende de Gezalfde des Heren. Is dat het niet wat van ons verwacht wordt als wij de H. Communie ontvangen? Dat wij Christus herkennen in het kleine stukje brood dat ons in handen wordt gelegd?

 Overweging Pastoor J. L’Ortey op het feest van de Opdracht van de Heer (Maria Lichtmis) 2 februari 2024

Het is en blijft een bijzonder feest dat wij vandaag vieren, een aandoenlijk feest, als we op ons laten inwerken wat daar in de tempel gebeurt, als Maria en Jozef er hun eerstgeborene aan de Heer komen opdragen. Wat er wel niet door hun hoofd omgegaan moet zijn, als ze de kleine Jezus daar binnen brengen, in die grootse tempel die door koning Herodes werd herbouwd. Een project waarbij het complex flink werd uitgebreid, gerestaureerd en verfraaid. In zijn evangelie vermeldt Johannes dat er al 46 jaar lang aan was gewerkt (Jo 2, 20). Toen Maria en Jozef er hun eerstgeborene kwamen opdragen was het project nog in volle gang. Pas dertig jaar na Jezus’ dood, in het jaar 64, zou het worden afgerond. Pas toen was de tempel helemaal klaar en kon men hem in haar volle glorie aanschouwen. Sindsdien gold hij ook als een van de schitterendste gebouwen van die tijd, niet alleen een religieus centrum bij uitstek, maar ook een bezienswaardigheid van formaat, een toeristische trekpleister ‘avant-la-lettre’.

Toen Jozef en Maria de tempel bij gelegenheid van de opdracht van hun eerstgeborene bezochten - zoals ze de tempel trouwens wel vaker (zelfs jaarlijks bij gelegenheid van het paasfeest) bezochten (Luc 2, 41) - moeten ze zich toch wel heel klein en nietig gevoeld hebben; en misschien was dat juist wel de bedoeling. Per slot van rekening was de tempel gebouwd ter ere van de enige ware God, wat zeker in de toenmalige Grieks-Romeinse wereld met zijn veelgodendom als een statement gezien kon worden.

 








Hoe zouden Maria en Jozef zich gevoeld hebben? Niet alleen toen ze het tempelcomplex betraden, een plek waar ze beslist niet alleen waren, maar ook en vooral toen uit die menigte de oude Simeon op hen toetrad, nadat ze aan hun eerstgeborene het voorschrift der Wet hadden vervuld. Misschien dat ze zich afvroegen: Wat wil die oude man eigenlijk van ons? Wat hij wilde zal hij toch wel vriendelijk gevraagd hebben: of hij het kind eens in zijn armen mocht nemen. In ieder geval hebben ze het hem – al was het maar voor even uit handen durven geven en in zijn handen durven leggen.







Daarbij denk ik spontaan aan de H. Communie tijdens de Mis. Als de priester ons de H. Communie uitreikt: “Zie het Lam Gods …”. In het Evangelie van zojuist is het echter de ontvanger die zegt: “Zie het heil dat God voor alle volken heeft bereid - Zie het licht dat voor de heidenen straalt, een glorie voor het volk Israël”. Dat was hem blijkbaar door de H. Geest geopenbaard, toen hij door die diezelfde Geest gedreven, naar de tempel was gekomen. Hij had immers een Godsspraak ontvangen van de heilige Geest dat de dood hem niet zou treffen voordat hij de Gezalfde des Heren zou hebben aanschouwd. Nu was het zover: “Nu kan ik in vrede heengaan, nu heb ik de Gezalfde des Heren, de Messias, de Christus aanschouwd - in het Kind dat ik hier vasthoud”.

 Is dat het niet wat van ons verwacht wordt als wij de H. Communie ontvangen? Dat wij Christus herkennen in het kleine stukje brood dat ons in handen wordt gelegd? Niet dat daarmee het einde van ons leven is aangebroken, zoals Simeon die pas zou sterven als hij de Gezalfde des Heren zou hebben aanschouwd, maar het ontvangen van de H. Communie bereidt ons daar wel op voor. Niet voor niets wordt de H. Communie ook wel ‘onderpand van eeuwig leven’ genoemd (vgl. Jo 6, 51-58). Degene die we in de hemel van aangezicht tot aangezicht mogen aanschouwen, Hem mogen we hier en nu in al in de H. Communie ontvangen. “Zijn vader en moeder stonden verbaasd over wat er van Hem gezegd werd”, schrijft de evangelist Lucas letterlijk. Misschien is dit nog zwak uitgedrukt. Dat klinkt toch bijna ongelooflijk? Dat ons de mensgeworden God in handen wordt gelegd, dat wij Hem mogen vasthouden die ons vasthoudt? Voor wie er in durft te geloven is het wel een gegeven, een werkelijkheid zo groot dat het ons tot bescheidenheid aanspoort: wie ben ik dat ik Hem in de Eucharistie, in de H. Communie kan ontvangen? Wat zal er in de oude Simeon zijn omgegaan, wat gaat er in ons om als wij de Gezalfde des Heren mogen ontmoeten en ontvangen? Natuurlijk kan het geen kwaad om dan een “Heer ik ben niet waardig” te bidden, maar nog beter is het om erna - net als bij de oude Simeon - Gods lof te verkondigen.




Ontvangen wij het heldere, eeuwige licht.


Uit een preek van de heilige Sofronius, bisschop van Jeruzalem († 638)
Laten wij Christus tegemoet gaan, wij allen die met zoveel toewijding zijn mysterie vieren en eerbiedigen. Enthousiast moeten wij allen meegaan. Laat niemand buiten deze ontmoeting blijven, laat niemand ontbreken bij het dragen van het licht.
De glans van kaarsen voegen wij toe. Daarmee tonen wij de goddelijke luister van de Heer die komt. Alles straalt door zijn toedoen en schittert, wanneer de diepste duisternis verdreven is, in een overvloed van eeuwig licht. Maar laten wij vooral de glans van onze ziel tonen, want zo moeten wij Christus tegemoet gaan.
De Moeder van God, de zuiverste Maagd, heeft het ware licht in haar armen gedragen en hulp gegeven aan hen die in de duisternis terneerlagen. Zo ook wij; verlicht door zijn glans en met een licht in de hand dat voor allen straalt, willen wij ons haasten, Hem tegemoet die het ware licht is.
Want inderdaad, ‘het licht is in de wereld gekomen’ (Joh. 3, 19). Het heeft de wereld verlicht die in duisternis gedompeld lag; het licht heeft ons bezocht, de opgaande Zon uit de hoogte, en gestraald voor hen die in het duister gezeten waren (vgl. Lc. 1, 78-79). Dit is ons geheim. Daarom treden wij aan met onze kaars en dragen wij het licht voor ons uit. Dit betekent dat het licht voor ons straalt, het duidt op de glans die vandaar over ons zal komen. Zo haasten wij ons samen, onze God tegemoet.
Hier komt ‘het ware Licht dat iedere mens verlicht die in de wereld komt’ (Joh. 1, 9). Wij moeten dus allen verlicht worden, broeders en zusters, wij moeten allen schitteren.
Niemand van ons mag blijven, als hij niet is ingewijd in dit licht; niemand die hiervan vervuld is, mag in de nacht blijven staan. Maar treden wij allen naar voren in glans. Komen wij allen tegelijk in het licht naderbij, ontvangen wij dat heldere, eeuwige licht, samen met de oude Simeon. Wij willen met hem van harte juichen en uit dankbaarheid een hymne aanheffen voor de Schepper, de Vader van het licht, die het ware licht gezonden en de duisternis verdreven heeft, die ons allen stralend heeft gemaakt.
‘God heeft zijn heil voor het aanschijn van alle volken bereid’ (vgl. Lc. 2, 30-31), en tot glorie van ons, het nieuwe Israël, geopenbaard. Door Christus hebben ook wij dit aanschouwd, en terwijl Simeon bij het zien van Christus uit de banden van zijn aardse bestaan werd verlost, zijn wij onmiddellijk uit de duisternis van de oude schuld bevrijd.
Wij hebben Christus, toen Hij uit Betlehem tot ons kwam, in het geloof omarmd. Van heidenen zijn wij geworden tot volk van God, want Christus is het heil van God de Vader. Met onze ogen hebben wij de mens geworden God aanschouwd. Omdat wij Gods tegenwoordigheid hebben gezien en opgenomen in de armen van onze geest, worden wij het nieuwe Israël genoemd. Die komst vieren wij ieder jaar om het nooit te vergeten.


















donderdag 1 februari 2024

Feest van de Odracht van de Heer: Allelúia. Senex púerum portábat : puer autem senem regébat. Allelúia.(De oude man droeg het Kind, maar het Kind heerste over de oude man)


















Allelúia.

Senex púerum portábat :

puer autem

senem regébat.

Allelúia.

 

Allelúia.

De oude man droeg het Kind,

maar het Kind

heerste over de oude man.

Allelúia.


https://youtu.be/AD9t92qZU_o?si=xsZ7liNUAELOFONL via @YouTube








Vandaag vieren we het feest van de Presentatie van de Heer, ook wel Lichtmis genoemd. Dit feest, dat lange tijd de “Zuivering van Maria” werd genoemd, is zowel een feest van de Heer als van zijn Moeder. De presentatie van het kind in de tempel was geen ritueel voorgeschreven door de Mozaïsche wet, in tegenstelling tot de reiniging van zijn Moeder; Hoewel dit een vrome praktijk was, hebben de ouders van Jezus zich dit eigen gemaakt. 

In de 4e eeuw werd dit feest gevierd in Jeruzalem, als de ontmoeting van Simeon met het kindje Jezus (vandaar de naam Hypapante – ontmoeting). In de 6e eeuw bracht Justinianus het feest naar Constantinopel. In de 7e eeuw werd het in Rome gevierd met een nachtelijke processie met kaarsen, die de pelgrimstocht van Jozef en Maria van Bethlehem naar Jeruzalem symboliseerde om het kind te presenteren (waar het een boetvaardige ondertoon kreeg). In de 8e eeuw werd het een Mariafeest. Maria moet, net als alle vrouwen, 40 dagen na de bevalling zichzelf zuiveren en haar kind redden. En ten slotte werd in de 10e eeuw de zegen van kaarsen toegevoegd, waardoor het de naam Lichtmis kreeg.

Om dit feest te herdenken is het Alleluia-gezang, Senex puerum portabat geschikt. De tekst is ontleend aan preek 13 van Sint Augustinus van Hippo: Senex puerum portabat, puerum autem senem regebat. Het interessante aan deze tekst, ook al is hij niet bijbels, is de theologie die erin vervat is: het Kind, ogenschijnlijk zo weerloos en passief is, is de ware bewerker van deze Presentatie, Degene die werkelijk eenieder ertoe brengt zichzelf door Zijn handen aan de Vader in de Tempel te presenteren. 

We worden dus geconfronteerd met hetzelfde perspectief van het Pascha van Christus: Hij is het die zichzelf aanbiedt, niemand geeft zichzelf.