zaterdag 15 juli 2023

 Vandaag 16 juli

ODILIAZONDAG

PROGRAMMA







































 Het leven van de H. Odilia

zoals het is beschreven

in de sequens haar ter ere

In de nu volgende sequens die de levensbeschrijving van de heilige Odilia van de Elzas bezingt, worden ook diverse wonderen, verschijningen en andere bovennatuurlijke gebeurtenissen verhaald. Sinds 1986 wordt deze sequens op het feest van Sint Odilia tijdens de Hoogmis in de parochiekerk van Sint Odiliënberg gezongen.

 























































zondag 2 juli 2023

 MUZIEK VOOR DE VESPERS - Zondag 2 juli

IMPRESSIE 

VAN EEN ZEER GESLAAGDE UITVOERING  













WELKOMSTWOORD

Van harte welkom namens het Consortium Basilicale en de zusters van Priorij Thabor.

Op iedere eerste zondag van april tot en met september wordt er muziek in deze Basiliek ten gehore gebracht: muziek ter overweging en contemplatie voor de vespers, het avonduur.   Het is mooi om een uur tot rust te komen op deze historische plek, waar al eeuwenlang gebeden, gezongen en muziek gemaakt wordt en hierna om 17 uur de Latijns/gregoriaanse vespers mee te bidden met de zusters.

Vandaag ook welkom aan onze gastspeler Geertje Podevyn. Geertje speelt al vanaf haar negende viool en is sinds 2013 de eerste violist bij het Philharmonie Zuid Holland. Fijn dat u vandaag bij ons bent.

Ons programma bestaat uit psalmen, instrumentale muziek, liederen en een hymne.  De rode draad is de componist Josef Gabriel Rheinberger. Deze muziektheoreticus, muziekpedagoog en componist leefde van 1839 tot 1901. Hij is geboren in Liechtenstein, waar hij vanaf zijn zevende, dus twee jaar eerder dan Geertje, al orgel speelde in de parochiekerk speelde en een jaar later zijn eerste werk componeerde.

Hij volgde zijn muziekopleiding in München, waar hij onder andere onderwijs volgde bij Franz Lachner. Gedurende de vijftiger jaren van de negentiende eeuw verdiende hij in die stad zijn levensonderhoud als organist. 

Rheinberger schreef meer dan tweehonderd werken voor koor, orkest en solisten en ook heel wat religieus werk zoals waaronder twaalf Missen, één requiem en één Stabat Mater. Zijn composities voor orgel zijn het meest bekend.


Direct volgt uit psalm 104 het Cantabo Domino in vita mea van Heinrich Schütz.

Schütz werd geboren in 1585 in het oosten van Duitsland, ten zuiden van Leipzig.

Schütz’ vader was eigenaar van een herberg waar op een dag vorst Maurits van Hessen-Kassel, een liefhebber van schone kunsten en zelf componist, logeerde. Toen hij de muzikale en mooie stem van de jonge Schütz hoorde, stelde hij diens ouders voor om hun zoon een muzikale studie bij hem aan het hof in Kassel te laten volgen.

Deze zelfde weldoener heeft Schütz zelfs twee jaar laten studeren bij de bekende componist  Giovanni Gabrieli, kapelmeester van de San Marco in Venetië.

In 1625 stierf zijn echtgenote en bleef Schütz achter met twee dochtertjes van twee en vier jaar oud. Hij vond toen troost in het bewerken van psalmen, waarvan wij er vandaag twee zullen horen.

De eerste psalm is nummer 104. Deze psalm is een lofzang op de goddelijke schepping die eindigt in de verzen 33-35 met een lofprijzing gericht aan de Schepper God.

Het tweede werk dat we van Schütz gaan horen is het ‘Paratum cor meum’ uit psalm 108.

Dit is een belangrijke psalm in de liturgie van de zusters hier van Priorij Thabor. Zoals ik op hun website kan lezen is de kloosterlijke stilte en bezinning nodig om van Christus te kunnen leren en Hem na te volgen.

“Paratum cor meum, paratum cor meum”  “Ik ben bereid, mijn God, ik ben bereid” zingt de novice als zij het kloosterkleed ontvangt. Met de bereidheid van ons hart begint de Navolging van Christus, wetend dat ons hart te klein en te begrensd is om een getrouwe echo te zijn van de oneindige volheid van Christus’ Hart, bedoelingen en gedachten.

 Het programma eindigt met het Abendlied gecomponeerd door de 16-jarige Rheinberger.

De tekst van het motet is gebaseerd op het Lukas 24, een van de zogeheten Verschijningsverhalen. Het speelt zich af onderweg van Jeruzalem naar Emmaüs. Twee leerlingen herkennen hun meester niet. Toch wordt de vreemdeling niet alleen de avond in gestuurd, maar Hem wordt gevraagd te blijven. ’Blijf bij ons, ‘Bleib bei uns’ want het is bijna avond en de dag loopt ten einde.’

Toen Jezus voor de maaltijd een zegengebed uitsprak en het brood brak, herkenden ze Hem. Hierna werd Jezus "onttrokken aan hun blik". De Emmaüsgangers gingen hierop terug naar Jeruzalem om hun verhaal te vertellen aan de elf apostelen.  

 Ik wens u veel meditatief luisterplezier.












































































zaterdag 1 juli 2023

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven” 13e zondag per annum / door het jaar


Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie
Laat onze eredienst beantwoorden aan uw heilige gaven.

I n l e i d i n g
Buiten de sacramentele realiteit heeft Christus de heilsbedeling aan de mensen verbonden met uitwendige en zichtbare tekens, waardoor genade wordt geschonken. Naast de Eucharistie wordt in de oraties het meest frequent het Doopsel genoemd. In het Gebed over de gaven van vandaag wordt benadrukt dat God zelf de werking van zijn mysteries tot stand brengt.
Door zich van tekens te bedienen, richt God zich vanuit onze menselijke beperktheid op de zichtbare realiteit waarin wij leven: wij verlangen immers te zien wat ons wordt geschonken.
De heilige gaven (“sacris muneribus”), waarvan sprake is, zijn het Lichaam en Bloed van de Heer als offergaven van de Eucharistie. Door ons dienstwerk bewerkt God de Consecratie. De genade dat wij voor Hem staan en Hem mogen dienen, is groot, zo groot dat wij ons verstouten Hem ons dienstwerk aan te bieden. Telkens opnieuw staan wij voor God, aan Wie het toekomt alles te bewerken. Alleen Hij kan ons hart voor onze deelname aan het mysterie voorbereiden. De Apostel Paulus onderstreept dit in zijn Brief aan de Efesiërs (3, 20-21): “Deus, qui potens est supra omnia facere superabundanter quam petimus aut intellegimus, secundum virtutem, quæ operatur in nobis, ipsi gloria in ecclesia et in Christo Iesu in omnes generationes sæculi sæculorum” – Aan Hem die door de kracht welke in ons werkt, bij machte is oneindig meer te volbrengen dan al wat wij kunnen, vragen of bevroeden, aan Hem zij de heerlijkheid in de Kerk en in Christus Jezus, tot in alle geslachten van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Primair geldt de oratie voor de priester, vervolgens voor de gehele liturgische handeling en tenslotte voor de gemeenschap van de gelovigen, die in de heilige Eucharistie niet alleen door de handen van de priester, maar ook met hem en onder zijn leiding het offer aanbiedt.

T e k s t
Missale Romanum – 1970
Deus, qui mysteriorum tuorum
dig
nanter operaris effectus,
praesta, quaesumus,
ut sacris apta muneribus fiant nostra servitia.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
God, aan de viering van dit mysterie
verbindt Gij uw genade.
Wij bidden U:

Werkvertaling
God, die genadig de uitwerkingen van Uw mysterie bewerkt,
verleen, vragen wij,
dat onze diensten passend worden gemaakt voor de heilige gaven.

L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
De brontekst van deze oratie wordt gevonden in het Sacramentarium Leonianum, 667, voor de maand juli, Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV; 2e helft zesde eeuw, maar is niet opgenomen in de edities van het Romeins Missaal vóór MR 1970.
(E. Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, III, D, Brepols, Turnhout 1993, nr. 1810, p. 46)

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Deus, 2. qui mysteriorum tuorum
dig
nanter operaris effectus,
3. praesta, quaesumus,
4. ut sacris apta muneribus fiant nostra servitia.

Dit Gebed over de gaven is compact opgebouwd overeenkomstig de klassieke vorm van de oudste oraties die worden aangetroffen in de Sacramentaria. In de beknopte versie van deze zondag vinden we de anaklese Deus aan de spits van de openingszin (r. 1), gevolgd door een relatieve bijzin (r. 2) die een bepaalde, aan God eigen werkzaamheid uitdrukt als motief tot verhoring van het in het vervolg genoemde ‘object’ van de bede (r. 4), ingeleid door enkele aandringende smeektermen (r. 3).              
In de gezongen versie vallen eens te meer de schoonheid van het ritme op, die de logica van de opbouw onderstreept (“oratietaal”).

Ad 1
Deus, [o] God, - anaklese, in de vocativusvorm.
Ad 2
Relatieve bijzin die een heilsdaad van God vermeldt, namelijk dat God op de Hem eigen wijze, dat is genadig en barmhartig,  de sacramentele uitwerkselen (effecten) van de liturgische handeling (de Eucharistieviering) bewerkt. De werkvertaling klinkt pleonastisch, maar het pleonasme is, bijbels gefundeerd, een in de liturgie veelvuldig gebruikte stijlvorm die eerbiedwaardige ondersteuning vindt in de psalmen, bijvoorbeeld “Exspectans exspectavi Dominum” (Ps 39 [40], 2), Vurig heb ik de Heer verbeid (letterl.: verbeidend verbeid ik de Heer). Bij de profeet Jesaja vinden we (61, 1o) “Gaudens gaudebo in Domino”- mij verheugend verheug ik mij in de Heer, een tekst (61, 10-62,5) die als loflied op het nieuwe Jeruzalem in het Getijdengebed (Lauden, week IV, feria V) is ingevoegd.
Operaris, Gij bewerkt, prædicaat  in de indicativusvorm præsentis van het deponens operari, operatus sum, 2e pers. enkelvoud.
Effectus, -us, m.: uitwerking, uitwerksel, effect, - Object bij voornoemd prædicaat in de accusativusvorm meervoud.
Dignanter, genadig, - bijwoordelijke bepaling afgeleid van het adiectivum dignans, eindigend op -er geplaatst na de stam dignant-).
Mysteriorum tuorum, van Uw  mysterie(s), bijvoeglijke bepaling bij het object effectus in twee congruerende genitivusvormen die dit object nader bepalen, genitivus explicativus.
Het begrip mysteria, dat kan worden gelezen als een synoniem voor sacramentum, komt in tien Gebeden over de gaven gedurende de Tijd door het jaar voor: II, VII, XIII, XIX, XXIII, XXII, XXVII, XXIX, XXXII. In de context van de orationes super oblata verwijst het begrip in de meeste gevallen naar het Eucharistisch Gebed, dus naar de sacramentele viering van het Paasmysterie. Het meervoud mysteria verwijst mogelijk naar de sacramentele riten hier en nu, en in de toekomst. In het christelijk Latijn zijn bovendien voorbeelden te vinden waarbij abstracte en concrete substantiva in het meervoud staan in plaats van het enkelvoud en ook omgekeerd (A. Blaise, Manuel du Latin Chrétien, Turnhout, 1955, § 23-24)
Ad 3
Praesta, quaesumus, Verleen, vragen/smeken wij U –
Praesta, prædicaat in de imperativusvorm enkelvoud van præstare, gevolgd door de losse werkwoordsvorm quaesumus, bidden/smeken wij [U], die de imperativusvorm afzwakt, maar ook een functie vervult in de ritmische cursus van de oratie. Beide prædicaatsvormen leiden de bede die in de ut-zin (r. 4) volgt, in.
Ad 4
Finale/doelaanwijzende resp. consecutieve/gevolgaanduidende bijzin met het prædicaat fiant in de coniunctivusvorm afhankelijk van het voegwoord ut, met betekenis opdat/zodat.
Fiant is de 3e persoon meervoud van de coniunctivus præsens van fieri, een lastig verbum waaraan de grammaticaboeken soms een aparte les wijden. Fieri kan de betekenis hebben van worden, zijn; fio is dan ik word en factus sum: ik ben geworden, bijvoorbeeld: Et homo factus est, en hij is mens geworden. Fieri wordt ook gebruikt als de passieve vorm van facere, maken, en dan betekent het gemaakt worden, tot stand komen. [ut] fiant … apta: op[zo]-dat zij passend/geschikt worden gemaakt: coniunctivus optativus (wens, gebed) of potentialis (mogelijkheid).
Apta, 1e pers. pluralis van het adiectivum aptum in het neutrum dat congrueert met het subject servitia nostra: prædicatieve bepaling bij fiant.
Nostra servitia, onze diensten/ons dienstwerk – subject van het prædicaat in twee congruerende nominativusvormen.  Sacris muneribus, voor de[ze] heilige gaven, - bijwoordelijke bepaling in twee congruerende dativusvormen. Zoals het verbum apto, vasthechten, - maken, passend maken,  aanpassen, maar ook voorbereiden, in orde brengen, klaar maken, meestal wordt geconstrueerd met de dativusvorm en dan ook betekenissen heeft als geschikt maken voor, bekwamen tot, accomoderen, toepassen, dienstig maken, uitrusten met/voor, zo moge dit ook gelden voor de combinatie fieri aptum.

Regel 2 laat klank- en eindrijm zien in mysteriorum tuorum op –o en –u en alliteratie van de slotletter –m.
Regel 4 bevat een hyperbaton door de uiteenplaatsing van sacris [apta] muneribus, en apta... bovendien een repetitio van de  eindklank – a in apta en nostra servitia.

V o c a b u l a r i u m
Dignanter, adverbium behorend bij het deponens dignari, zich gewaardigen, betekent 1. zoals het betaamt, passend en 2. genadig. In de context van de oratio is met het oog op God slechts de tweede betekenis aan de orde. Dignatio, - onis vr. betekent achting.

Operor, operatus sum, 1, een deponens (verbum in de passieve vorm, maar met actieve betekenis) heeft als basisbetekenis “werken, arbeiden, bezig zijn met”, maar het heeft ook de specifieke religieuze betekenis van “de goden dienen, sacrale riten voltrekken, door middel van offers eer brengen of huldigen“. Hier is operor “werken, werkzaam zijn, uitwerking hebben, actief zijn, verrichten”.  Het Nederlands heeft met dit verbum verwante woorden zoals opera, operatie, operatief enz.

Effectus, - us m.,  is “een handeling, bewerking”, maar met het oog op het resultaat van een handeling betekent het: “resultaat, uitwerking, effect, strekking, doel”. Het verwante verbum efficere, effeci, effectus 3, heeft betekenissen als voortbrengen, veroorzaken, bewerken, maken, tot stand brengen. Afleidingen in het Nederlands: effect, effectief en ook efficiënt (ontleend aan efficientis, genitief van het participium præsens efficiens).
Lette men er op dat de vorm effectus kan zijn: 1. het substantivum met bovengenoemde betekenissen en 2. effectus, -a, - um, participium perfecti passivi van efficere met betekenis bewerkt [zijnde] enz. 
Vorige week werd het woord “affectus” besproken zie aldaar.

Servitium, - i, n., een cultische dienst, een dienstwerk in de eredienst. In abstracte zin betekent het begrip servitium “de conditie van een slaaf of dienaar, slavendom, slavernij, slaafsheid, maar ook de innerlijke en uiterlijke attitude van dienstbaarheid. In concreto betekent het “groepering van dienaren, klasse van de slaven”.
Gaius Plinius Secundus (+ 79), genoemd Plinius de Oudere,  gebruikt in zijn ‘Naturalis Historia’ gebruikt het woord servitium voor de “drones” (!) onder het bijenvolkje. De Romeinse theaterschrijver Publius Terentius Afer ( + 59), eenvoudig Terentius genoemd, gebruikt deze term in zijn stuk ‘Andria’ in combinatie met debeo in de frase “hoc tibi pro servitio debeo… “Dit ben ik je als dienaar verschuldigd”.
De kerkvader en –leraar Augustinus (430) gebruikt de term “servitia debita” in de zin van “verschuldigde of noodzakelijke dienst aan de armen in een discussie over het actieve en contemplatieve leven, gesymboliseerd door de figuren van Martha en Maria.
In het Gebed over de gaven van vandaag vinden we de pluralis “nostra servitia”. De dictionnaire Lewis & Short vertelt ons dat Livius 2, 10, 8) de pluralis servitia gebruikt voor “dienstknechten als individuele personen” als of het “servi” waren, “slaven”. Dit helpt wel, maar het brengt ons niet waar we moeten zijn. Als we de schil van servitium afpellen met behulp van het onmisbare boek van Christelijk Latijn van Blaise/ Chirat komen we bij de kern van het begrip. Onder het lemma servitium wordt juist de oratie van vandaag geciteerd!
Servitia betekent de dienst die uitgeoefend wordt door de bedienaren van de eredienst, van het liturgisch gebed. Bij het uitspreken van ‘nostra servitia’, spreekt de priester over zijn eigen liturgische handelingen aan het altaar. Zie ook de Inleiding boven. Servitia is een cultisch begrip, niet een juridische of sociologische term.
G e t u i g e n i s  v a n  d e  V a d e r s
De H. Ambrosius van Milaan (+397) schreef in zijn proloog op “De Spiritu Sancto” (Over de Heilige Geest) “nostra enim servitia, sed tua sunt sacramenta.”  In de eerste halfzin ontbreekt het werkwoord  maar we kunnen de pluralis “sunt” aanvullen. Hier is Ambrosius:
18. … De bediening is de onze, maar de sacramenten zijn de Uwe. Het is inderdaad niet aan de mensen over goddelijke dingen (mysteriën) te beschikken, maar het is aan U, Heer, en aan de Vader zoals U hebt gesproken door de profeten, zeggend: “Ik zal mijn Geest uitstorten over alle mensen, en hun zonen en dochters zullen profeteren”. Dit is als een voorafschaduwing, die hemelse dauw, die vrij geschonken stroom van regen, zoals we lezen: “Een vrij geschonken stroom van regen is afgezonderd als uw erfenis”.  Want de Heilige Geest is niet afhankelijk van een vreemde kracht of wet, maar Hij is de Regisseur  van Zijn eigen vrijheid, alle dingen schikkend volgens het gezag van Zijn eigen wil, voor ieder, zoals wij lezen, verschillende, zoals Hij het wil.

H. Gregorius de Grote, paus
“Opdat het Sacrament van het lijden van onze Heer niet in onwerkzaam  blijft, moeten wij navolgen wat wij nuttigen en aan anderen openlijk bekend maken wat wij vereren”.
(E Libris Moralium, Lib. 13, 23: PL 75, 1029)
C o m m e n t a a r

Zoals in de Inleiding reeds gezegd, geldt de oratie primair voor de priester, vervolgens voor de gehele liturgische handeling en tenslotte voor de gemeenschap van de gelovigen, die in de heilige Eucharistie niet alleen door de handen van de priester, maar ook met hem en onder zijn leiding het offer aanbiedt.
Het is aan ons antwoord te geven op de praktische vraag, hoe wij -zoals eens de eerste christenen van Jeruzalem en Rome- moeten deelnemen aan dit ene Offer waarin Christus zelf zich voor ons aan de Vader geeft, zodanig dat wij oprecht kunnen zeggen, dat “wij” mee-offeren. “Wij offeren U het volmaakte, het heilige offer, en het vlekkeloze offer” - hostiam puram, hostiam sanctam, hostiam immaculatam (Eucharistisch gebed IB).
Christus heeft ons niet als levenloze lidmaten in zichzelf gecorporeerd, in het H. Doopsel  zijn wij met hem begraven, verrezen en leven wij in Hem. Daarom zijn wij in Zijn de tijd overstijgende verlossingswerk niet als passieve dode lidmaten opgenomen, maar zetten Zijn leven en werk in de Kerk met Hem voort. Als ledematen van Christus kunnen wij onze met Hem offeren en omdat wij nog in de tijdelijkheid leven, moeten wij vragen dat deze incorporatie wordt aanvaard.
Juist om die reden volgt deze incorporatie in de vorm van de Maaltijd, want in de H. Communie toont de Vader ons dat Hij ons in het verrezen en verheerlijkte Lichaam van Christus mede heeft geïncorporeerd, nadat wij ons vrijwillig bereid hebben verklaard door onze woorden: “wij offeren Hem”, met Hem Zijn kruisdood binnen te gaan. Er is nog altijd één Hogepriester en één Offer in eeuwigheid; bij de instelling van de H. Eucharistie echter heeft de Heer dit Offer tot bestendige tegenwoordigheid in de tijd verheven (“Blijft dit doen om Mij te gedenken”) en als mogelijkheid ons waarachtig in dit Offer en zijn aanvaarding die door de Verrijzenis bezegeld is, sacramenteel te incorporeren.
Iedere heilige Mis is eigenlijk telkens opnieuw universeel een ongehoorde gebeurtenis en ook een beslissende persoonlijke daad.
Wij willen de gehoorzaamheid van Jezus tot de dood toe verkondigen -mortem autem Crucis; in de verkondiging zeggen wij met hem: “Wij zijn bereid. Vader, doe met ons wat U wilt”: mortem tuam annuntiamus et tuam resurrectionem confitemur donec venias.
Als lidmaten van Christus hebben wij niet alleen de opgave te danken, te ontvangen en de Vader door de Zoon te prijzen. Wij verklaren tegelijkertijd met deemoedige liefde dat wij aanvaarden dat de Vader Zijn raadsbesluit doorvoert. Dat raadsbesluit is niets anders dan dat de Vader ons door het bittere lijden en sterven van Zijn Zoon in een nieuwe gemeenschap binnen leidt, waarin zonde en schuld worden gedelgd.
Hans Urs van Balthasar zegt in zijn boek Het heilig Misoffer en Offer van de Kerk, dat de beminnende zich gaarne voor de Beminde wil plaatsen om alle leed van Hem over te nemen. De Beminnende zegt: niet ik, maar jij. In de Heilige Mis wordt van ons verlangd, dat wij zeggen: “”niet ik, maar U, omdat de Vader het zo wil”. Nooit kan de mens in het heilswerk de eerste stap doen: God is hem altijd voor. Maar in Zijn kracht kunnen wij onze instemming met die van Hem zo verenigen, dat wij met Hem één offer worden. De H. Mis is een Mysterie van de liefdevolle vereniging  met Christus in de Vader. Bij de voetwassing maakt de Heer Petrus duidelijk hoeveel Hem eraan gelegen is, dat de apostelen zich deze deemoedige liefdedienst  laten welgevallen. Hij zegt tot Petrus: “Als gij U niet door Mij  laat wassen, kunt gij Mijn deelgenoot niet zijn”.

Moeder Teresa zei bij herhaling dat zij geen enkele dag en geen enkel uur van haar leven aan haar roeping kon beantwoorden zonder  de overgave in Hem, door Hem en met Hem in de dagelijkse H. Mis.

Het Heilig Misoffer is een ernstige zaak. Het is echter ook het vreugdevolle voorschot op de onuitputtelijke genadekracht op aarde en onderpand (pignus) van de heerlijkheid van hemels leven.
G e t u i g e n i s s e n  v a n  H e i l i g e n  e n  M y s t i c i

Johannes Reus S.J. (1868-1947):
“Toen ik op 14 mei 1941 bij de bereiding van de offergaven het gebed “Suscipe, sancte Pater, omnipotens æterne Deus, hanc immaculatam hostiam”  (Aanvaard, heilige Vader, almachtige eeuwige God, deze vlekkeloze offerande) bad, zag ik mij plotseling voor de hemelse Vader knielen. Ik bood Hem met beide handen mijn hart aan. Hij boog zich liefdevol tot mij neer en nam mijn hart met beide handen aan. Dan legde ik de hostie op het altaar neer. Deze goedheid van de hemelse Vader maakte zo’n indruk op mij, dat ik in tranen uitbarstte en een poosje moest wachten. De hemelse Vader heeft mij zo getoond dat dit gebruik, zichzelf op te offeren samen met het brood en de wijn, Hem zeer welgevallig is.”
Pater Reus werd waardig bevonden het genaderijkste mysterie van ons geloof ongesluierd met zijn ziel te aanschouwen – dat wil zeggen op een geestelijke niet aan de zintuigen gebonden manier – en dit gedurende vijfendertig jaar.
Hij mocht klaar inzien dat de H. Mis het hoofdbestanddeel van iedere godsverering is, de hoogste aanbidding en dankzegging en tegelijk een onuitputtelijke bron van genade. Deze mystieke belevenis heeft echter voor hemzelf het geloof niet opgeheven, maar nog meer verdiept, nog levendiger gemaakt. Hij zei herhaaldelijk: “We moeten leren geloven! Deemoedig, met overgave en vertrouwen geloven!” Op aanschouwelijke en tegelijk overweldigende manier mocht hij ervaren dat de goddelijke Hogepriester in de gewijde priester op aarde voortleeft en voortwerkt. Ja, dat Christus aan het altaar met de priester één wordt, dat Christus zelf in de priester het Heilig Offer, de onbloedige vernieuwing van zijn Kruisdood opdraagt.
Zeer vaak zag Pater Reus in zijn priesterhand de stralende hand van zijn Verlosser. Zo schrijft hij op 7 augustus 1937: “Bijzonder bij de heilige Consecratie zag ik weer de stralende hand van de goddelijke Verlosser, hoe die alle gebaren met mij en in mij maakte. Ik voelde het gewicht duidelijk, hoe twee stemmen dezelfde woorden spraken, namelijk mijn stem en die van de goddelijke Verlosser. Ik wil niet beweren dat ik met de lichamelijke oren de geheimenisvolle stem van de Heer vernam, daar ik tot hiertoe nooit met de lichamelijke zintuigen iets dergelijks waarnam. Maar het was alsof ik het met de lichamelijke oren ook hoorde. Bij de consecratie van de wijn hoorde ik heel duidelijk hoe de goede Heiland die consecratiewoorden in mij en met mij sprak, en hoe bij de opheffing van de kelk zijn stralende, goede handen in de mijne waren.”

 Collectegebed 13e zondag door het jaar 

Zichtbaar leven in het licht van de waarheid



Missale Romanum – 1970
Deus, qui per adoptionem gratiæ,
lucis nos esse filios voluisti,
præsta, quæsumus, ut errorum non involvamur tenebris,
sed in splendore veritatis semper maneamus conspicui.

Altaarmissaal – 1979
God, uw genade is het dat wij U Vader mogen noemen
en kinderen zijn van het licht.
Wij bidden U dat wij niet verloren raken in de duisternis van de dwaling,
maar altijd zichtbaar voor anderen, leven in het licht van de waarheid.

Poging tot meer letterlijke vertaling
God, die door Uw genade ons hebt willen aannemen 
als kinderen van het licht,
geef, bidden wij U, dat wij niet omhuld worden door de duisternis van dwalingen,
maar altijd in de schittering van de waarheid zichtbaar mogen blijven.
  
L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
Het collectegebed heeft zijn wortels in het 9eeuwse Sacramentarium Bergomense (Bergamo, Italië) en gebruikt de begrippen adoptio en splendor veritatis.

W o o r d e n l i j s t
Het werkwoord  involvo betekent “tegen of op iets rollen, wentelen”; in meer uitgebreide zin  “zich wikkelen, winden, zich slingeren om”, verder  “in/verpakken,  wikkelen, omslaan” en  “(om/ver)hullen, bedekken”. 
Conspicuus, tegenover occultus, is een adjectief  voor iets dat in beeld is of in beeld komt. Bijgevolg “iets dat de aandacht naar zich toetrekt” dus opvallend, treffend, frappant, markant, opmerkelijk, aantrekkelijk en vermaard”.
Het substantief splendor is “pracht, glans, glorie, praal, heerlijkheid, grootsheid en schittering; bovendien “waardigheid, voortreffelijkheid, uitmuntendheid”.
C o m m e n t a a r
Voordat Christus als Verlosser naar de wereld werd gezonden waren wij gescheiden van de Vader. Zonder Doopsel waren we gescheiden van de gemeenschap met God en de gemeenschap die zijn Kerk is. Vóór de komst van Christus leefde de mensheid in duisternis. Het collectegebed verbindt de aanneming tot kinderen van God met het in beeld komen van het licht van de Waarheid. Het Offer van Christus en ons Doopsel ontrukken ons aan de duisternis en maken ons tot ledematen van Christus’ Mystiek Lichaam, dat de Kerk is. Het was de Wil van God ons deze genade te schenken.
Niemand die deze oratie hoort kan de frase: in splendore veritatis zijn  ontgaan. 
Sommige Kerkvaders en menig middeleeuwse schrijver hanteren het begrip splendor veritatis in een verschillende context. Voor de Vaders duidt splendor – geassocieerd met licht en de goddelijke aanwezigheid – afwisselend op de wolk- en vuurkolom die het Volk Gods vanuit de ballingschap naar het licht van de vrijheid leidde, de wolk die neerdaalde op de berg of op de Verbondstent, wanneer God met Mozes wilde spreken, waarna het gelaat van Mozes zou worden overstraald van licht, òf het schitterend lichtende gelaat van de Heer tijdens de Gedaanteverandering op de Berg Thabor.
De H. Augustinus van Hippo (+430) legde tweemaal een relatie tussen “de schittering van de waarheid” en de “vurigheid van de liefde” (fervor caritatis), een verbinding die eeuwen later de “serafijnse” Kerkleraar en kardinaal, de H. Bonaventura van Bagnoregio (+1274) zou opnemen en verbreiden. Voor Augustinus en Bonaventura, levend in het licht van de waarheid, is dat de liefde tot God en ook de liefde tot de naaste. Met welke liefde moeten we onze naaste bejegenen?  Met fervor, “een gloeiende of vurige warmte, een hevige hitte…” Dit is niet de lauwe liefde die Jezus uit zal spuwen. Dit is de vurige, brandende, felle liefde tot zijn gewonde Heilige Hart, die “gloeiende oven van liefde”.  We kunnen niet God beminnen en de naaste niet. In onze woorden en daden moeten we met een “vurige, warme liefde” deze tweevoudige liefde weerspiegelen, of we zijn geen echte Christenen. Eén zijn in Christus betekent consequente en concrete daden.
In onze tijd begon paus Johannes-Paulus II in zijn op 6 augustus 1993 gepromulgeerde (uitgevaardigde) encycliek Veritatis splendor dwalende opvattingen en gevaarlijke tendenties bij enkele moraaltheologen van onze tijd te corrigeren. De paus schreef:
“De schittering van de waarheid straalt door in de werken van de Schepper en op bijzondere wijze in de mens die naar het beeld en de gelijkenis van God geschapen is (vgl. Gen 1, 26): de waarheid verlicht het verstand en vormt de vrijheid van de mens, die op deze wijze ertoe gebracht wordt de Heer te herkennen en lief te hebben.
Daarom bidt de psalmist: “Heer, laat Uw aangezicht over ons stralen” (Ps  4, 7).
Door het geloof in Jezus Christus, “het ware Licht, dat iedere mens verlicht” (Jo 1, 9) tot het heil geroepen, worden de mensen “licht door de Heer” en “kinderen van het Licht” (Eph 5, 8) en heiligen ze zich door de “gehoorzaamheid aan de waarheid” (1 Pe 1, 22) “.
De waarheid voert ons naar het licht en maakt ons vrij. Dwalingen beperken ons en verhinderen ons als vrije personen te handelen. Bij daglicht kunnen we vrij wandelen en weten waar we zijn zonder schade te ondervinden of de weg kwijt te raken. Bij duisternis moeten we tastend zoeken, strompelen en struikelen we, en lopen tegen onopgemerkte obstakels aan.
Roepen we ook terug in onze herinnering wat paus Benedictus XVI schreef in “Deus caritas est” over werken van barmhartigheid die alleen maar authentiek zijn als ze met liefde worden verricht.
In de Collecte van vandaag wordt de “duisternis van dwalingen” gepresenteerd als een verschrikkelijke, verstikkende omhulling die God voor onze blik verbergt en ons aan Zijn blik onttrekt alsof we worden gevangen in een donker vergeten graf: als levend begraven.
De wonden van de erfzonde maken het dikwijls moeilijk uit te maken wat goed, wat juist en wat waar is. Onze intellectuele vermogens zijn vaak  vertroebeld. Als we al door de werking van ons verstand of met de hulp van menselijk of goddelijk gezag het goede kunnen onderscheiden van het niet-goede, dan moeten we nog de keuze daartussen maken met onze wil die gewond is.  
We overtuigen onszelf dikwijls dat daden die in werkelijkheid slecht, verkeerd, fout of vals zijn, eigenlijk goed, juist en waar zijn.  Zo komen we ertoe te geloven dat we “vrij” zijn en juist handelen terwijl we dingen doen die heel verkeerd zijn. Als dit een gewoonte wordt, worden we na een tijdje zowel ongevoelig voor de waarheid als voor zonde en dwaling.
Eenmaal gevangen in de duisternis van dwalingen, waaraan niet zelden zelfmisleiding vooraf ging, gaan we al gauw door het leven als zombies uit een horrorfilm: groteske karikaturen van hetgeen God bedoelde als Zijn heilig evenbeeld…We zouden bedroefd moeten zijn, als we een broeder zo zouden zien afdwalen en bewust toegewijd dit collectegebed moeten bidden.
God maakt het echter mogelijk de werken van de duisternis af te leggen en de wapenrusting van het licht aan te trekken (verg. Rom 13,12-14). Door de verdiensten  van het Kruisoffer van Christus, door Zijn sacramenten en door het onderricht van de Kerk kunnen we het vrije en schone beeld zijn zoals God wil dat we zijn, hier en in het hiernamaals. Dit is wat ieder rusteloos menselijk hart wezenlijk verlangt. Zoals de H. Augustinus schreef:
 “Laat heb ik U lief gekregen, o Schoonheid, zo oud en zo nieuw, laat heb ik U lief gekregen! En Gij waart binnen en ik was buiten, en daar zocht ik U, en ik rende, wanstaltig als ik was, op de schone dingen af die door U gemaakt zijn. Gij waart bij mij en ik niet bij U. Ik werd ver van U gehouden door dingen die niet bestaan zouden hebben als ze niet in U bestaan hadden. Geroepen hebt Gij, geschreeuwd en mijn doofheid doorbroken; gestraald hebt Gij, geschitterd en mijn blindheid verjaagd; gegeurd hebt Gij en ik heb ingeademd en snak nu naar U; geproefd heb ik en nu honger en dorst ik; aangeraakt hebt Gij mij en ik ben ontvlamd naar uw vrede. 
Een ander thema van deze collecte is onze identiteit als kinderen van God door adoptio gratiae, aanneming van de genade. Opvallend zijn in de H. Mis de Bijbelse verwijzingen in de gebeden. De H. Paulus schrijft vaak over het aangenomen worden door Gods genade (bijvoorbeeld Gal 4, 5 en Eph 1, 5 e.v.). In zijn Brief aan de Romeinen vertelt hij ons iets over de morele consequenties van het geestelijke kindschap:
Voor hen dus die in Christus Jezus zijn, bestaat er thans geen vonnis meer. De “wet “van de Geest die in Christus Jezus het leven schenkt, heeft u vrijgemaakt van de wet van de zonde en de dood. Want wat de wet niet vermocht, machteloos als ze was door het vlees, dat heeft God bewerkt door zijn Zoon te zenden in de gestalte van het vlees der zonde en ter wille van de zonde: Hij heeft in het vlees zelf de zonde gevonnist, opdat de eis van de wet vervuld zou worden door ons, die niet leven volgens het vlees maar volgens de Geest.
Zij die leven volgens het vlees, zinnen op wat het vlees wil. Die geleid worden door de Geest, zinnen op de dingen van de Geest. Het streven van het vlees loopt uit op de dood, het streven van de Geest op leven en vrede. Want het verlangen van het vlees staat vijandig tegenover God. Het onderwerpt zich niet aan Gods wet, het kan dit niet eens; en zij die volgens het vlees leven kunnen God niet behagen. Maar uw bestaan wordt niet beheerst door het vlees doch door de Geest omdat de Geest van God in u woont. Zou iemand de Geest van Christus niet hebben, dan behoort hij Hem niet toe. Als Christus in u is, blijft uw lichaam wel door de zonde de dood gewijd, maar uw geest leeft dankzij de gerechtigheid. En als we Geest van Hem die Jezus van de doden heeft opgewekt, in u woont zal Hij die Christus Jezus van de doden heeft doen opstaan, ook uw sterfelijk lichaam eenmaal levend maken door de kracht van zijn Geest, die in u verblijft.
Broeders, wij zijn dus schuldenaars, maar niet van het vlees om naar het vlees te leven. Als gij volgens het vlees leeft, zult gij zeker sterven. Maar als gij door de Geest de praktijken van de zelfzucht doodt, zult gij leven. Allen die zich laten leiden door de Geest van God, zijn kinderen van God. De geest die gij ontvangen hebt, is er niet een van slaafsheid die u opnieuw vrees zou aanjagen. Ge hebt een geest van kindschap ("adoptio filiorum") ontvangen die ons doet uitroepen: Abba, vader! (Rom 8,1 - 15).

met dank aan father John Zuhlsdorf wdtprs.com

(1) Belijdenissen 10, XXVII, 38 in de vertaling van G. Wijdeveld, 1981.