dinsdag 7 november 2023

 

Hoogfeest 
van de H. Willibrord
7 november 2023

Preekje van pastoor Jos. L’Ortye 


Echternach, Schrijn van Graf van de H. Willibrord

Hoewel de traditie altijd wilde dat Willibrord in 690 bij Katwijk voet aan land zette, daar waar vroeger de Rijn in zee uitmondde, zijn er tegenwoordig steeds meer die beweren dat dat toch wat zuidelijker was, namelijk bij de monding van de Schelde, in het grensgebied tussen de Franken en de Friezen.

Vanuit zijn landingsplaats bezocht hij een groot gebied dat zich uitstrekte van de Lauwerszee in het noorden tot het huidige België en Luxemburg toe. Vanwege de steun die hij van Pepijn van Herstal genoot kreeg hij van de Frankische adel een groot aantal landgoederen. Zo kreeg hij in 698 - hij was inmiddels tot bisschop gewijd en tot aartsbisschop van de Friezen benoemd (695) – van een schoonzus van Pepijn (Irmina von Oeren) de eerste helft van een groot landgoed aan het riviertje de Sure (Sauer) ten geschenke, waarna Pepijn zelf hem het resterende deel van dit landgoed schonk, de plek waar Willibrord vervolgens de abdij van Echternach stichtte. Die abdij werd de uitvalsbasis voor Willibrords missietochten.

Ook in het gebied van de Maas kreeg hij meerdere grote schenkingen, zoals in Susteren. Dat betrof een ‘domein bij de beek Suestra’ dat Willibrord op 2 maart 714 van diezelfde Pepijn ten geschenke kreeg, een plaats waar Willibrord vervolgens ook een abdij stichtte die helaas ruim tweehonderd jaar geleden – net zoals zovele andere oude en eerbiedwaardige instellingen - de Franse tijd niet overleefde. Alleen de oude, uit de elfde eeuw daterende abdijkerk is als parochiekerk bewaard gebleven, een kerk die in 2007 zelfs de eretitel basiliek kreeg.

Het is niet helemaal zeker of de abdij van het naburige Aldeneik een stichting van Willibrord was. In ieder geval is daar wel een St. Willibrordusput te vinden, een put of bron die door Willibrord zou zijn geslagen. Omdat Susteren, Aldeneik en St. Odiliënberg min of meer in dezelfde tijd hun oorsprong hebben (het begin van de achtste eeuw) worden ze ook vaak in een adem genoemd: de ‘drie Munsters van de Maasgouw’ (kanunnik J. Coenen, 1921). Dat zou tot de vraag kunnen leiden of Willibrord ook ooit hier in St. Odiliënberg is geweest. Hier bevond zich een kerk met klooster dat eigendom was van Pepijn van Herstal. Hij – anders minstens één van zijn opvolgers – stelde dit domein op enig moment ter beschikking aan de Iro-Schotse missionarissen Wiro, Plechelmus en Otgerus die er later ook hun laatste rustplaats vonden. Of het nog tijdens hun leven was, of ervoor, het is zeker niet onaannemelijk dat Willibrord deze plek ooit bezocht heeft. Dat zou ons namelijk wat dichter brengen bij de persoon die wij vandaag vieren, niet zozeer als patroon van de Utrechtse Kerkprovincie waartoe wij vandaag de dag behoren, als wel als degene die onze streken nog voor de komst van de HH. Wiro, Plechelmus en Otgerus missioneerde en hier de nodige steunpunten stichtte die later tot centra van kerkelijk leven werden. Wat dat betreft mag het veelzeggend heten dat Susteren - samen met Wassenberg - tot de oudste dekenaten van onze streken geldt (‘concilium aureum’).

 Ook al zou St. Odiliënberg zelf nooit een dekenaatszetel worden, duidelijk is wel dat de aanwezigheid van het Utrechtse Kapittel en later de priorij van het H. Graf eeuwenlang een factor van betekenis voor de streek zou zijn. Dat blijkt ook wel uit de voornaamheid die de 2-torige kerk op de kerkberg uitstraalt. Alsof ze tot uitdrukking wil brengen dat het hier om meer dan een gewone parochiekerk gaat. Dat was ook voor de Roermondse bisschop Cools de aanleiding om het hele bisdom te mobiliseren toen deze kerk eind zeventiende eeuw aan restauratie toe was. Dat is ook wat in het interieur van de Roermondse kathedraal tot uiting komt, waar we niet alleen onze kenmerkende kerk in een van de gebrandschilderde ramen afgebeeld vinden, maar ook onze patroonheiligen, niet alleen in de ramen, maar ook op het antependium van het hoofdaltaar. In Roermond zijn ze zich tenminste nog bewust van de betekenis van St. Odiliënberg voor ons bisdom. De vraag is echter of wij ons daar hier ter plaatse nog van bewust zijn. Dat het feest van vandaag ons mag helpen weer wat meer zicht te krijgen op het bijzondere van deze plek, waar eertijds wereldlijke en kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders kind aan huis waren, deze plek waar mensen over de vloer kwamen die later tot de eer der altaren werden verheven. Of de H. Willibrord daar nu wel of niet bij hoorde: als hij nu leefde was hij er zeker eens meer dan een kijkje komen nemen.

vrijdag 15 september 2023

 

Vrijdag 15 september 2023
Heilige maagd Maria, Moeder van Smarten

Daags na het feest van Kruisverheffing herdenken wij de Moeder van Smarten, die onder het kruis stond van haar Zoon. In haar deelgenootschap aan Christus’ lijden overwegen wij, hoezeer zij betrokken was bij het heilswerk.

Net als haar zoon is Maria het lijden niet bespaard gebleven. Door het meelevend lijden is Maria een vrouw van de liefde geworden. De Kerk noemt haar ‘de eerste van de gelovigen’, ‘beeld van de kerk zelf’. In haar smarten kunnen de gelovigen hun eigen verdriet herkennen; zij kunnen in hun gebed hun toevlucht nemen tot Maria en haar vragen voor hen bij de Heer een goed woordje te doen: zij weet immers wat het is om verdriet te moeten doormaken. Aan haar kunnen we de kracht vragen om door het lijden heen te groeien in liefde en geloof. Daarom staat de Kerk stil bij de momenten van verdriet in het leven van Maria. Deze zijn samengevat in zeven momenten vanaf het moment dat Jezus wordt opgedragen in de tempel waar Simeon de volgende profetische woorden tot Maria spreekt:
 “Zie, dit kind is bestemd tot val of opstanding van velen in Israël, tot een teken dat weersproken wordt, opdat de gezindheid van vele harten openbaar mag worden. En ook uw eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord.”

Stabat Mater 

‘Stabat mater dolorosa’, oftewel ‘Vol smart stond de Moeder…’ Met deze beginregel verplaatsen wij  ons in het verdriet van Maria aan de voet van het Kruis, tijdens het lijden en sterven van haar zoon Jezus. 
Beroemd is de compositie van Giovanni Battista Pergolesi. Hij leefde zeer kort van 1710 tot 1736. In Napels was hij in dienst bij Mario IV Carafa, hertog van Maddaloni. Via de hertog kreeg hij het verzoek van het eerbiedwaardige broederschap van de Vrouwe van Smarten om voor uitvoeringen in de lijdenstijd een Stabat Mater te componeren.
Het zou een van Pergolesi’s laatste werken worden. Ernstig ziek nam Pergolesi begin 1736, na het volbrengen van zijn Stabat Mater, intrek in een franciscanenklooster in de buurt, waar op zijn 26ste overleed, vermoedelijk aan tuberculose.
Vanaf het eind van de vijftiende eeuw werd het Stabat Mater op speciale dagen tijdens de mis gezongen, totdat het Concilie van Trente in de 16de eeuw het uit het liturgische repertoire schrapte als zijnde te ‘profaan’. Vooral de ¬meerstemmige zettingen ervan vond men liturgisch ongepast. Paus Benedictus XIII herstelde het in 1727 in ere en liet het weer uitvoeren op de dag van de Zeven Smarten van Maria, 15 september, daags na het feest van de Kruisverheffing. Daarnaast wordt het Stabat Mater nog steeds op Goede Vrijdag gebeden en gezongen .
https://youtu.be/qzOmPUu-F_M?si=dmZjVUaJPzPPfKXC


Vertaling 
Hélène Nolthenius


zaterdag 5 augustus 2023

 

PROGRAMMA

EN TEKSTEN

MUZIEK VOOR DE VESPERS

ZONDAG 6 AUGUSTUS




































 Neumz: Missa - Offertorium: Gloria et honore 1


Glória et honóre
coronásti eum :
et constituísti eum
super ópera
mánuum tuárum, Dómine.
Missa - Offertorium - Gloria et honore


Glory and honor 
You have crowned him with, 
And you made him rule 
over the works 
of your hands. O Lord.


 

 

 

Missa - Offertorium - Gloria et honore
© La Trasfigurazione, Raffaello e Giulio Romano, 1518-1520, Pinacoteca Vaticana

 


Tomorrow we celebrate the Transfiguration of the Lord. The disciples would remain deeply baffled when they witnessed the events of the Passion. That is why the Lord led three of them, those who were to accompany him in his agony in Gethsemane, to the top of Mount Tabor, so that they may contemplate his glory. Christ manifested His divinity to Peter, James, and John. Jesus, in the radiance of his divine light, receives the testimony of Moses and Elijah. According to Matthew: “Jesus took Peter, James, and John and led them up a high mountain by themselves and was transfigured before them.  Jesus’ face became resplendent like the sun and his clothes were white as the light. And behold, Moses and Elijah appeared to them, conversing with him” (Matthew 17:1-3). This vision produced in the Apostles uncontainable happiness; Peter expresses it in these words: “Lord, it is good that we are here. If you wish, I will make three tents here, one for you, one for Moses, and one for Elijah” (Matthew 17:4). St. Mark, who takes up the catechesis of St. Peter himself, adds that he did not know what he was saying (Mark 9:6). While he was still speaking, behold, a bright cloud cast a shadow over them, then from the cloud came a voice that said, “This is my beloved Son, with whom I am well pleased; listen to him” (Matthew 17:5).

We at Neumz have chosen the offertory Gloria et honore to celebrate this feast. The text taken from Psalm 8:6-7 shows the Kingship of Christ: “You have crowned him with glory and honour; you have made him the head of the work of your hands.” In the Transfiguration, the Lord shows His divine nature: Christ Jesus, the Only Begotten beloved of the Eternal Father, manifests His glory before His holy apostles Peter, James, and John with the testimony of the Law and the Prophets. And thus, shows His majesty, making known the image of God, according to which man was created, that corrupted in Adam was renewed by Christ. Therefore, that body which is transfigured before the astonished eyes of the Apostles is the body of Christ our brother, but it is also our body destined for glory; the light that floods him is and will also be our share of inheritance and splendour.

As for the melody, it is composed in mode I. At least the second phrase is imbued with great devotional fervour as well as splendid majesty. The prayerful one, contemplating the radiant divinity of the Anointed One of the Father, sings with all his being, rejoicing in such a scene and longing to be transfigured one day in the image of Christ Jesus.

In the first phrase, “you crowned him with glory and with honour,” the devotional character of mode VI, Fa as the fundamental and La as the dominant, imposes itself, conferring that reverence full of devotion that the one who prays sings together with the Apostles.  All of them are in awe of the gift that is given to us: to witness the contemplation of the true nature of Christ. At the beginning of the piece, the melody rises from the Fa to the La in a quilismatic movement that is full of recollection, contemplation, and of course, devotion. All are amplified by the quilisma and the B-flat, which give a touch of intimacy, closeness, and tenderness. From the La, the prayerful one looks up and sings with profound reverence the honour that God bestows on his Only Begotten Son: in the accent of honore, from the La ascending to the Do, the melody settles in the high register, between the La and the Do, for it is there, on the heights, that the Eternal Father honours Jesus, triumphant in his human nature, and to Christ, glorious in his divine nature. The composer captures this in a double melodic turn, bivirga + climacus (Do-Do-Do Do-Si-La, a motif that appears throughout this offertory as we shall see) followed by a devotional torculus. The incise concludes with a fervent melodic turn that returns the melody to the register of the fundamental, the Fa. But it is only momentary, for after the honours with which the Father clothes his Son, comes the coronation. Jesus Christ, God-Man could symbolically be placed around the Fa-La, with respect to God who works in heaven, the Do. Therefore, in coronasti, the melody develops insistently between the Fa and the La, emphasizing over all the dominant, the La, which would symbolize Christ’s elevation (note the initial salicus Fa-Sol-La or the tenete of the pes quadratus subbipunctis in the St. Gallen notation of the Einsiedeln manuscript, or again, the tenete of the elongated torculus in the melodic turn in the accent of the word, or the episema in the climacus). All of this to prepare the coronation, that unique leap of a fifth in this offertory, Fa-Do, at the end of coronasti: the melody returns to the high Do, where God crowns his Son. The melodic turn at the end of the word is reminiscent of the bivirga + climacus of honore, even more so if we look at the beginning of the word eum, a pronoun that in an obvious way refers to Christ. However, it is worth underlining the composer’s genius in adding an extra note to the climacus. Until then we had sung Do-Si-La in honore, Do-Si-Sol, in coronasti, and now Do-Si-La-Sol, the only four-note climacus in this piece. The grace of God is poured out in Christ being glorified.

In the second phrase, the majesty of the I mode appears.  In et constituisti, the melody returns to the heights, from the La to the do, but this time it surpasses it rising to the high Re, the fundamental of the mode. The one who prays sings with overflowing joy of the heavenly reward that Christ receives from the Father: to reign over all creation. The use of the letter f is very rare and significant (frangor / frendor); it is noteworthy. According to the Letter from Notker “the stammerer,” the author of these significant letters, the meaning would be “that it may be sung with a great clatter or as if gritting one’s teeth” (ut cum fragore seu frendore feriatur efflagitat). Let us sing then full of joy this heavenly reward granted to our Lord. From the high Re, the melody descends to the La where it develops around the Fa and the La, the same as in coronasti, and rises again to conclude the word with the turn that characterizes this piece, bivirga + climacus, the musical seal of God the Father’s action. This incise finishes again with the pronoun eum, the parallelism with coronasti eum is more than evident, but this time the melody descends with great reverence to the low Re, for the first time in the piece. If the Do, the high register corresponds to God in the heights, and the La-Fa to Christ, God-Man, who moves between the divine and the human, then the low register, Fa-Re, undoubtedly represents in this offertory the earthly, the created in this world. Thus, in the following incise, super opera, over the works, in super after firmly emphasizing utilizing a bivirga this time with the Fa, the melody moves gracefully into the accent of opera (note the magnificent rhythmic contrast bivirga distropha in the change of syllable at the end of super and the beginning of opera) before reverently descending to the Re with a masterful leap of a fourth and then falling to the low Do in the posttonic syllables. The incise concludes in a sublime melodic elevation, with another beautiful leap of a fourth, Do-Fa, and a quilismatic movement, the second one of the piece that essentially echoes the incipit: Fa-Sol-La. In manuum tuarum, from your hands, echoes of this piece continue to be heard. On this occasion, in manuum the melodic turn of the accent of honore reappears, the melody rises to the Do, they are the hands of God; and in tuarum, the melodic turn of the accent of constituisti, Fa-Sol-La La-Sol, a sort of semantic and melodic synthesis of the spiritual essence of this offertory: God’s hand, by divine will, Christ has been glorified and crowned with the accolade of having power over Creation, that is the manifestation of his kingship, of his nature as God-Man.

This masterful composition ends with the vocative, Domine, Lord, added to the psalmic text. The prayerful one displays immense reverence and fervour in the accent of the words. The melodic movement develops around the Fa with two symmetrical pes subbipunctis, separated by an oriscus at the beginning of the melisma: Sol-Si-La-Sol Sol-Fa-La-Sol-Fa. After that, the melody settles on the Fa, and after a slight inclination on the high Re, it settles on the Fa amplified by a tristropha, the only one in the piece. Undoubtedly, the Fa and the Do are this piece’s true protagonists. The final cadence is proof of this, full of reverence, with a bivirga on the Fa, the letter x, exspectare, wait, which separates it from a virga with episema on the Fa, the height of melodic insistence in a certain way, to end in a sublime bow with a leap of a fourth, Sol-Re. The prayerful one sings piously, fervently, admiring the transfiguration of Jesus and longing, in turn, to be transfigured as well. The Lord, Our God, is the author of the transfiguration of His Son, it is He who raises us and invites us to unite ourselves to Him by discovering our true nature, beyond the merely human.

 

 

 

 

 


vrijdag 4 augustus 2023

 MUZIEK VOOR DE VESPERS

Iedere eerste zondag van de maand vindt er in de Basiliek van Odiliënberg 'Muziek voor de Vespers' plaats:Een strijkensemble (violen, cello contrabas), orgel en enkele solo-zangers brengen dan klassieke muziek ten gehore rondom vespermuziek (o.a. psalmen op muziek van Palestrina, Bach, Vivaldi, Mozart, maar ook van Messiaen, de Klerk en andere meer eigentijdse componisten).

 Zondag 6 augustus is er een programma rondom het begin van ons notenschrift en notenleer: do-re-mi-fa-sol-la.

Natuurlijk begint het programma met de Hymne van Sint Johannes: Ut queant laxis, want daar komen onze notennamen vandaan.

 Pauli Diaconi Hymnus In Nativitate Sancti Ioannis Baptistae   
Een hymne van diaken Paulus (728-799) voor het feest van de Geboorte van Johannes de Doper

2. Nuntius caelo veniens supremo,
te patri magnum fore nasciturum,
nomen et vitae seriem gerendae

ordine promit.
                    

3. Ille promissi dubius superni
 perdidit promptae modulos loquelae;
 sed reformasti genitus peremptae

organa vocis.

4. Ventris obstruso positus cubili

senseras regem thalamo manentem;
hinc parens nati meritis uterque 

abdita pandit.

 

13. Laudibus cives celebrant superni

te, Deus simplex pariterque trine;

supplices ac nos veniam precamur:

            parce redemptis. Amen.



1. Opdat met helder stemgeluid

het volk Gods wonderdaden roemt,

reinig, Johannes, hun gemoed,

gij, bode van de Heer genoemd.

 

2. Een engel Gods kwam bij u thuis,

kondigde uw geboorte aan.

Uw grote naam werd toen gemeld

en ook de weg die gij zoudt gaan.

 

3. Uw vader werd in zijn geloof

beproefd en hij verloor zijn stem.

Toen hij u in zijn armen droeg,

loofde hij God en dankte Hem.

 

4. Toen gij nog in de moederschoot

uw Koning, zoals gij verhuld,

herkende, sprongt gij op van vreugd,

een droom van eeuwen werd vervuld.

 

13. Aan God de Vader en de Zoon

en aan de Geest zij lof en eer.

Drieëen is God, Hij zij geloofd

Door heel de aarde, altijd weer.

 

Vertaling: Getijdenboek,

Nationale Raad voor Liturgie, Zeist 1990, blz. 1326



zaterdag 15 juli 2023

 Vandaag 16 juli

ODILIAZONDAG

PROGRAMMA







































 Het leven van de H. Odilia

zoals het is beschreven

in de sequens haar ter ere

In de nu volgende sequens die de levensbeschrijving van de heilige Odilia van de Elzas bezingt, worden ook diverse wonderen, verschijningen en andere bovennatuurlijke gebeurtenissen verhaald. Sinds 1986 wordt deze sequens op het feest van Sint Odilia tijdens de Hoogmis in de parochiekerk van Sint Odiliënberg gezongen.

 























































zondag 2 juli 2023

 MUZIEK VOOR DE VESPERS - Zondag 2 juli

IMPRESSIE 

VAN EEN ZEER GESLAAGDE UITVOERING  













WELKOMSTWOORD

Van harte welkom namens het Consortium Basilicale en de zusters van Priorij Thabor.

Op iedere eerste zondag van april tot en met september wordt er muziek in deze Basiliek ten gehore gebracht: muziek ter overweging en contemplatie voor de vespers, het avonduur.   Het is mooi om een uur tot rust te komen op deze historische plek, waar al eeuwenlang gebeden, gezongen en muziek gemaakt wordt en hierna om 17 uur de Latijns/gregoriaanse vespers mee te bidden met de zusters.

Vandaag ook welkom aan onze gastspeler Geertje Podevyn. Geertje speelt al vanaf haar negende viool en is sinds 2013 de eerste violist bij het Philharmonie Zuid Holland. Fijn dat u vandaag bij ons bent.

Ons programma bestaat uit psalmen, instrumentale muziek, liederen en een hymne.  De rode draad is de componist Josef Gabriel Rheinberger. Deze muziektheoreticus, muziekpedagoog en componist leefde van 1839 tot 1901. Hij is geboren in Liechtenstein, waar hij vanaf zijn zevende, dus twee jaar eerder dan Geertje, al orgel speelde in de parochiekerk speelde en een jaar later zijn eerste werk componeerde.

Hij volgde zijn muziekopleiding in München, waar hij onder andere onderwijs volgde bij Franz Lachner. Gedurende de vijftiger jaren van de negentiende eeuw verdiende hij in die stad zijn levensonderhoud als organist. 

Rheinberger schreef meer dan tweehonderd werken voor koor, orkest en solisten en ook heel wat religieus werk zoals waaronder twaalf Missen, één requiem en één Stabat Mater. Zijn composities voor orgel zijn het meest bekend.


Direct volgt uit psalm 104 het Cantabo Domino in vita mea van Heinrich Schütz.

Schütz werd geboren in 1585 in het oosten van Duitsland, ten zuiden van Leipzig.

Schütz’ vader was eigenaar van een herberg waar op een dag vorst Maurits van Hessen-Kassel, een liefhebber van schone kunsten en zelf componist, logeerde. Toen hij de muzikale en mooie stem van de jonge Schütz hoorde, stelde hij diens ouders voor om hun zoon een muzikale studie bij hem aan het hof in Kassel te laten volgen.

Deze zelfde weldoener heeft Schütz zelfs twee jaar laten studeren bij de bekende componist  Giovanni Gabrieli, kapelmeester van de San Marco in Venetië.

In 1625 stierf zijn echtgenote en bleef Schütz achter met twee dochtertjes van twee en vier jaar oud. Hij vond toen troost in het bewerken van psalmen, waarvan wij er vandaag twee zullen horen.

De eerste psalm is nummer 104. Deze psalm is een lofzang op de goddelijke schepping die eindigt in de verzen 33-35 met een lofprijzing gericht aan de Schepper God.

Het tweede werk dat we van Schütz gaan horen is het ‘Paratum cor meum’ uit psalm 108.

Dit is een belangrijke psalm in de liturgie van de zusters hier van Priorij Thabor. Zoals ik op hun website kan lezen is de kloosterlijke stilte en bezinning nodig om van Christus te kunnen leren en Hem na te volgen.

“Paratum cor meum, paratum cor meum”  “Ik ben bereid, mijn God, ik ben bereid” zingt de novice als zij het kloosterkleed ontvangt. Met de bereidheid van ons hart begint de Navolging van Christus, wetend dat ons hart te klein en te begrensd is om een getrouwe echo te zijn van de oneindige volheid van Christus’ Hart, bedoelingen en gedachten.

 Het programma eindigt met het Abendlied gecomponeerd door de 16-jarige Rheinberger.

De tekst van het motet is gebaseerd op het Lukas 24, een van de zogeheten Verschijningsverhalen. Het speelt zich af onderweg van Jeruzalem naar Emmaüs. Twee leerlingen herkennen hun meester niet. Toch wordt de vreemdeling niet alleen de avond in gestuurd, maar Hem wordt gevraagd te blijven. ’Blijf bij ons, ‘Bleib bei uns’ want het is bijna avond en de dag loopt ten einde.’

Toen Jezus voor de maaltijd een zegengebed uitsprak en het brood brak, herkenden ze Hem. Hierna werd Jezus "onttrokken aan hun blik". De Emmaüsgangers gingen hierop terug naar Jeruzalem om hun verhaal te vertellen aan de elf apostelen.  

 Ik wens u veel meditatief luisterplezier.