John Henry Newman [1801-1890)
Meimaand-meditaties 7 (2)*
Onbevlekte ontvangenis - Mystieke roos.
Hoe is Maria de Rosa
Mystica geworden, de uitgelezen, keurige, volmaakte bloem van Gods
geestelijke schepping? Doordat zij geboren werd, opgroeide en beschut bleef in
de mystieke tuin of het paradijs van God. De H.Schrift gebruikt meermalen het
beeld van een tuin, als ze wil spreken over de hemel en zijn zalige bewoners.
Een tuin is een plek gronds, bestemd voor goede en veelsoortige bomen en
planten, voor dingen die aangenaam zijn voor de smaak, of geurig voor de reuk,
of schoon voor het oog of nuttig als voedsel. En in geestelijke zin wordt er
mee aangeduid het verblijf van de zalige geesten en heilige zielen die er
tezamen wonen, zielen die tegelijk de bloemen en de vruchten dragen, die ze
door Gods zorgvuldige bewerking hebben voortgebracht, bloemen en vruchten van
genade, bloemen schoner en geuriger dan die van welke tuin ook, vruchten
heerlijker en voortreffelijker dan ooit door aardse bewerking tot rijpheid
kunnen gebracht worden.
Al wat God gemaakt heeft spreekt van zijn Maker; de
bergen spreken van zijn eeuwigheid; de zon van zijn grootheid, de winden van
zijn almacht. Zo spreken de bloemen en vruchten van zijn heiligheid, en liefde
en zijn voorzienigheid. En zoals de bloemen en de vruchten zijn, zo moet ook de
plaats zijn waar ze gevonden worden. Met andere woorden, omdat ze gevonden
worden in een tuin en daar thuis zijn, bezit ook een tuin schoonheden die van
God spreken. Het zou bijvoorbeeld al zeer vreemd zijn als we schone bloemen
vinden op een steenrots, of heerlijk fruit in een zandwoestijn. Zoals men dus
met bloemen en vruchten in mystieke zin bedoelt: de geven en genaden van de
Heilige Geest, zo verstaat men onder een tuin in mystieke zin: een plaats van
geestelijke rust, van stilte, van vrede, van verfrissing en genot.
Zo waren onze eerste ouders geplaatst in “een tuin
van Eden”, overschaduwd door bomen “prachtig van vorm en met heerlijke
vruchten” (Gen 2,8-9), met de
levensboom in het midden en een rivier die de tuin bevloeide. Als de Heer vanaf
het Kruis tot de boetvaardige misdadiger spreekt, noemt Hij de hemel waarin Hij
hem zou opnemen, een Paradijs, of een tuin in Eden. En de H. Johannes spreekt
in het Boek der Openbaring over de hemel, het paleis van God als over een tuin
of paradijs waarin de boom des levens staat die elke maand zijn vruchten draagt
(Openb 22,2).
In zulk een tuin werd de Mystieke Roos, de
onbevlekte Maria, beschut en gekweekt om de Moeder van de allerheiligste God te
worden, van haar geboorte af tot aan haar verloving met de H. Jozef, een
tijdruimte van dertien jaren. Daarvan was zij drie jaren in de armen van haar
heilige Moeder Anna, en tien jaar woonde zij in Gods tempel. In die heilige
tuin, zoals men zeggen mag, leefde zij verborgen voortdurend besproeid door de
dauw van Gods genade, en opgroeiend tot een steeds volmaakter hemelse bloem,
totdat zij op het einde van die tijdsruimte geschikt was voor de inwoning van
de Allerheiligste. Dat was de uitwerking van de Onbevlekte Ontvangenis. Met
uitzondering van haar hebben zelfs de schoonste rozen in Gods paradijs de
besmetting ondergaan zodat zij een prooi konden worden van rupsen en
sprinkhanen. Allen zonder uitzondering, behalve alleen Maria. Van het begin af
was zij volmaakt in haar goedheid en haar schoonheid, en toen eindelijk de
engel Gabriel tot haar kwam, bevond hij haar “vol van genade”, omdat wegens
haar goed gebruik ervan, de genade in haar was toegenomen van het eerste
ogenblik af van haar bestaan.
* De beheerders van
Newmans nalatenschap tekenden bij deze meditatie aan dat deze overweging
geschreven en gebruikt werd in het jaar 1874, maar het jaar daarop werd
geschrapt, en dat Newman toen pas de overweging voor 9 mei heeft geschreven.