Collecta
Deus, qui hóminem delápsum in mortem conspíciens, Unigéniti tui
advéntu redímere voluísti, præsta, quæsumus,
ut qui húmili eius incarnatiónem devotióne faténtur,
ipsíus étiam Redemptóris
consórtia mereántur.
God, toen Gij de dodelijke val van de mens had gezien, hebt Gij
verlossing willen brengen door de komst van uw Eniggeboren Zoon.
Wij vragen U dat allen die met diepe eerbied de Menswording belijden
van de Verlosser,
ook verdienen met Hem het eeuwig leven te delen.
(Vertaling:
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1970)
Wanneer we de tekst van de oratie van het
Goddelijk Officie, het collectegebed van de Mis, van 22 december, goed in ons opnemen, dan
kunnen we getroffen worden door het raadsbesluit van God: “Gij hebt, God, toen Gij de dodelijke val van de mens had
gezien, hem door de komst van uw Eniggeboren Zoon willen verlossen”. God heeft
het gewild, waarbij we kunnen aanvullen: “vanaf het begin”. God heeft gezien hoe de mensheid neerstortte
in de afgrond van de dood en daarmee eigendom werd van de dood, aan de dood
verviel. God echter besloot de mensen uit het rijk van de dood vrij te kopen.
De prijs die Hij betaalde was zijn Eniggeboren Zoon. Daarom zegt het gebed: God
heeft de ten dode neergestorte mens door het komen, door de Menswording willen
vrijkopen. Deze vrijkoop werd verwezenlijkt door de Dood van Jezus, waardoor de
dood de prijs kreeg betaald en de gevallen mens werd teruggekocht.
Het motief voor de Menswording kunnen we
daarom in de diepste deemoed en liefdevolle overgave overdenken en belijden,
zoals ook het Credo terecht het neerdalen in het rijk van de doden belijdt om
hen die in de schaduw en duisternis van de dood waren gezeten te verlichten en
hun voeten te leiden naar de weg van vrede. En dat niet alleen: de mens die
door ongehoorzaamheid van zijn sterfelijkheid vervallen werd verklaard, ontving
vervolgens barmhartigheid, toen Hij door de Zoon van God zelf die aanneming tot
zoon verwierf. Ja, groter glorie zelfs ontvangt hij die die in Gods liefde
blijft, aan Hem onderworpen en Hem dankbaar is en zo voortgang maakt totdat hij
gelijkvormig is geworden aan Hem, die voor hem is gestorven.
De
kerkvader Sint Augustinus kan dan ook in Preek 185 zijn toehoorders toeroepen:
‘Ontwaak, o
mens! Voor u is Christus mens geworden.
Voor eeuwig
zoudt ge dood zijn geweest, als Hij niet in de tijd geboren was.
Nooit zoudt
ge van het vlees van de zonden bevrijd zijn, als Hij niet de gelijkheid met het
vlees van de zonden had aangenomen.
Een eeuwige
ellende had u gevangengehouden, als niet deze barmhartigheid was geschied.
Ge zoudt
niet herleefd zijn, als Hij zich niet verenigd had met uw dood.
Ge zoudt
bezweken zijn, als Hij niet had geholpen.
Ge zoudt
zijn omgekomen, als Hij niet gekomen was.
Laten we
[dus] blij de komst vieren van ons heil en onze verlossing.
Laten we de feestdag vieren, waarop de grote en eeuwige dag uit zijn
grote en eeuwige dag kwam in deze onze zo korte en tijdelijke dag.
Welke grotere genade [immers]
kon God voor ons doen oplichten dan dat Hij, die een Enige Zoon bezat,
Hem tot zoon der mensen maakte en aldus wederkerig het mensenkind tot kind van
God maakte?
Keren we terug naar de oratie van morgen waarin wordt gevraagd “dat
zij die met diepe eerbied de Menswording belijden van de Verlosser ook met Hem
het eeuwig leven delen” (letterlijk: ook
het gezelschap/de gemeenschap verdienen van de Verlosser zelf). Dit belijden is
de grond van de bede om tot de gemeenschap met de Verlosser te komen, waarbij
het begrip “Redemptor” (Verlosser, Redder)een bewuste samenhang vormt met het
begrip “redimere” (verlossen, vrijkopen) in deze oratie. De gemeenschap met Hem
die ons heeft vrijgekocht, is de gemeenschap met zijn Dood en met zijn
Opstanding. Mooi is in deze oratie dat de beide delen van de bijzin worden
samengebonden worden door het eindrijm – tur in “fatentur” en “mereantur”.
Overdenken we aan de hand van deze oratie de komende dagen met eerbied
en vreugde de eerste komst van de Verlosser in zijn Menswording, Zijn tweede
komst in genade en in de H. Eucharistie alsook zijn derde Komst die ons naar we
mogen hopen binnenleidt in de gemeenschap met Hem in de hemelse vreugde.
O gelukkige schuld, waaraan wij zo’n en zo grote Verlosser te danken
hebben.