Uit een paaspreek van de zalige Aelred, abt van Rievaulx († 1167)
Bij ons paasfeest wordt Christus niet in beeld geofferd maar in waarheid.
Dierbare broeders en zusters, het is jullie welbekend dat wij vanuit ons sterfelijk leven geen Pasen kunnen vieren zonder de ‘wilde kruiden’ van de profeet Elisa (vgl. 2 Kon. 4, 39), dat wil zeggen: zonder de bitterheid van het lijden. Pasen, dat weten jullie, betekent immers ‘doortocht’. Maar het wil ons voorkomen dat we in de heilige Schrift een drievoudige doortocht aantreffen, dus ook een drievoudig Pasen. Zo werd er bij het vertrek van Israël uit Egypte een eerste keer Pasen gevierd, en had er een eerste doortocht plaats, die van de joden door de Rode Zee, dat wil zeggen: van de slavernij naar de vrijheid, van de vleespotten naar het manna der engelen.
Maar er werd nog een tweede Pasen gevierd, toen namelijk niet alleen het joodse volk, maar ook het menselijk geslacht is overgegaan van de dood naar het leven, van het juk van de duivel naar het juk van Christus, van de slavernij van de duisternis naar de vrijheid en de heerlijkheid van de kinderen Gods, van de onreine spijzen van de zonde naar het waarachtige brood, het brood van de engelen, dat over zichzelf zei: ‘Ik ben het brood dat uit de hemel is neergedaald’ (Joh. 6, 41).
Nog een derde Pasen zullen wij blijgezind beleven, wanneer wij overgaan van de sterfelijkheid naar de onsterfelijkheid, van het bederf naar de onbederfelijkheid, van de ellende naar het geluk, van de moeite naar de rust, van de vrees naar de veiligheid.
Het eerste paasfeest was dat van de joden, het tweede dat van de christenen, het derde is dat van de heiligen en de volmaakten. Bij het Pasen van de joden werd een lam geofferd, bij het christelijke Pasen werd Christus zelf geofferd, maar bij het Pasen van de heiligen en volmaakten wordt dezelfde Christus verheerlijkt. Zo zien jullie in het opklimmende verschil van deze drie vieringen, hoe Christus ons heil tot stand brengt, Hij die ‘van het ene einde tot het andere reikt en alles met mildheid en kracht bestuurt’ (Wijsh. 8, 1).
Want bij het Pasen van de joden werd een lam geofferd, maar in het beeld en de gedaante van dat lam werd ook Christus geofferd. Bij het christelijke Pasen wordt Christus niet in beeld geofferd, maar in waarheid. Bij het Pasen van de heiligen en volmaakten wordt Christus niet meer geofferd maar wordt Hij veeleer in heerlijkheid geopenbaard. Bij dat eerste Pasen wordt het lijden van Christus voorafgebeeld, bij het tweede wordt het voltrokken, bij het derde wordt de vrucht van zijn lijden door de kracht van zijn verrijzenis geopenbaard. Zo overwint de wijsheid het kwaad.
Want onze Heer Jezus die de kracht en de wijsheid van God is, heeft de boosheid van de oude slang overwonnen door wijsheid, goedheid en sterkte. Die boosheid is namelijk de zondelist die twee kwalen voortbrengt en in zich bevat: de hoogmoed en de afgunst. Grondslag van elke zonde is immers de hoogmoed, en door de afgunst van de duivel is de dood in de wereld gekomen. Die boosheid dus waardoor heel het menselijk geslacht verloren is gegaan, werd door onze Heer Jezus Christus met wijsheid overwonnen, maar niet minder met mildheid en kracht.