Christus, ons Hoofd werd gegeseld alvorens Hij opstond uit de doden. Dus laten wij als wij worden gegeseld, niet de moed verliezen, opdat wij ons eens verheugen in onze verrijzenis.
Alles wat Christus te beurt viel, bij zijn kruisiging, zijn
graflegging, zijn verrijzenis op de derde dag, bij zijn hemelvaart en bij zijn
zetelen aan de rechterhand van de Vader is zó voltrokken, dat in deze
geheimnisvolle gebeurtenissen (niet alleen maar in geheimnisvolle woorden) het
leven van de christen wordt uitgedrukt, zoals het door de gelovigen wordt
geleefd.
In zijn lijden heeft Christus ons laten zien wat wij moeten doorstaan, in zijn verrijzenis wat wij mogen verhopen. Wij bevinden ons reeds aan de rechterhand van de Vader en Hij (Jezus) hier met ons in onze nood; wij, zoals wij hopen aan de rechterhand van de Vader, Hij, hier met ons in de eenheid van liefde. Hij draagt in u de lasten, lijdt dorst en honger in u, ondergaat in u benauwdheid en angst, sterft nog steeds in u - en u bent in Hem reeds verrezen. In Hem zijn wij gestorven, in Hem zijn we opgestaan. Hij vormt de eenheid van Hoofd en mystiek Lichaam: Hoofd en Lichaam vormen de éne Christus.
Christus heeft geleden om uwentwil en u daarmee een voorbeeld gegeven. Treedt dus in zijn voetstappen (cf 1 Pe 2, 21). Met een vurige liefde zijn Hem de martelaren gevolgd; en willen wij niet nutteloos hun gedachtenis eren en niet nutteloos tot dezelfde maaltijd, waardoor zij werden verzadigd, toetreden, tot de tafel van de Heer -, dan moeten ook wij naar hun voorbeeld ons voorbereiden. Daarom gedenken we de martelaren bij die viering, niet zoals de anderen die in vrede rusten, dat we namelijk voor hen zouden bidden, maar eerder dat zij voor ons zouden bidden, opdat wij hun voorbeeld zouden volgen.
Christus, ons Hoofd werd gegeseld alvorens Hij opstond uit de doden.
Dus laten wij als wij worden gegeseld, niet de moed verliezen, opdat wij ons
eens verheugen in onze verrijzenis.
Dit leven waarvan Job zich afvraagt “Is het leven van de mens op aarde geen beproeving?” (Job 7, 1), dit leven waarbij we dagelijks roepen: “Verlos ons van het kwade” (Mt 6, 13), moet de mens nog leven en verdragen, ook na de vergeving van de zonden (ofschoon de zonde de schuld draagt van dit leven vol beproevingen); want de straf duurt langer dan de schuld, opdat de schuld ons niet als gering voorkomt, als met haar ook de straf eindigt. Zo wil het de rechtvaardige ‘toorn van God’, waarvan de Schrift spreekt: “De mens, geboren uit een vrouw, leeft korte tijd en vol ellende” (Job 14,1). “Maar zou God zijn vergeten zich te ontfermen, of in zijn toorn zijn hart hebben gesloten? vraagt Psalm 76, 10 zich af, tot troost voor de armen die wij altijd bij ons hebben? En heeft Hij niet “toen de volheid van de tijd was gekomen zijn eigen Zoon gezonden” (Gal 4, 4) “als enige Middellaar tussen God en de mensen, de mens Christus Jezus”? (1 Tim 2,5). Door te geloven in Hem zouden zij kwijtschelding van schuld ontvangen en gevrijwaard voor de eeuwige verdoemenis, in geloof, hoop en liefde door deze wereld pelgrimeren - temidden van moeizame en gevaarlijke beproevingen weliswaar - maar ook op hun weg vooruit geholpen door geestelijke troost, de aanschouwing van Hem tegemoet, de ‘Weg’ die Christus voor hen is geworden.
“In deze hoop zijn we gered” zegt Sint Paulus in Rom 8, 24. Deze stelling neem ik dikwijls in de mond, opdat we niet zouden geloven, dat we hier op aarde inderdaad al zalig moeten zijn en verlost van allerlei beproevingen, zodat we bij voorbijgaand kwaad tegen God zouden morren als gaf Hij ons niet wat Hij heeft beloofd. Hij heeft ons het noodzakelijke voor dit leven beloofd, maar men moet wel een onderscheid maken tussen troost voor hen die moeizaam door het leven gaan en de vreugde van de zaligen. “Heer, wanneer zware zorgen mij innerlijk drukken, dan verkwikt uw vertroosting mijn ziel”, zegt de psalmist in Psalm 93, 19.
Laat ons dus niet morren wanneer we het zwaar hebben en ook niet de vreugde verliezen waarover gezegd is: “Wees verheugd door de hoop die u hebt” (Rom 12, 12) - waarop onmiddellijk volgt: “Wees standvastig wanneer u tegenspoed ondervindt, en bid onophoudelijk”.