zondag 7 januari 2024

Korte historie van de relieken van de Heilige Driekoningen door Pastoor Jos. L’Ortye (6 januari 2024)


 












Kopzijde Driekoningenschrijn, Keulen

Het verhaal van de drie wijzen uit het oosten die het pasgeboren Jezuskind hun hulde kwamen brengen, wordt tegenwoordig al te gemakkelijk naar het rijk der fabelen verwezen.

En ook wij vragen ons misschien wel af of ze echt bestaan hebben. Het is immers duidelijk dat de traditie er later ‘drie koningen’ van heeft gemaakt. Ze hadden in ieder geval kostbare, ‘koninklijke’ geschenken bij zich. En omdat er sprake is van drie geschenken is, hebben ze er ook drie koningen van gemaakt.

In de Middeleeuwen twijfelde er echter niemand aan dat ze echt bestaan hebben.

Eeuwenlang werden hun relieken in Milaan bewaard en vereerd, totdat ze in 1164, toen de stad door de Duitse keizer Friedrich Barbarossa belegerd en ingenomen werd, door deze aan zijn kanselier, de aartsbisschop van Keulen ten geschenke werden gegeven. Deze liet ze naar Keulen overbrengen, waar ze door de bevolking op 23 juli van dat jaar bij het nog altijd bestaande Driekoningenpoortje feestelijk onthaald werden. 


Driekoningenpoortje Keulen

De aartsbisschop gaf opdracht tot de vervaardiging van een gouden reliekschrijn waaraan maar liefst vijftig jaar gewerkt (1181-1230).  Om dit prachtige schrijn van Nicolaas van Verdun te kunnen herbergen werd besloten tot de bouw van een nieuw en waardig Godshuis, de huidige dom van Keulen waarvan de bouw in 1248 begon, maar in de 15e eeuw stil kwam te liggen. Pas na de Franse tijd (in 1824) werd de bouw naar de oorspronkelijke tekeningen hervat, een project dat uiteindelijk ruim 50 jaar later (in 1880) voltooid kon worden.
















Hoofdaltaar en Driekoningenschrijn, Dom van Keulen

De aanwezigheid van de relieken der Driekoningen maakte Keulen tot een van de grootste bedevaartsoorden van de Middeleeuwen. Nadat het 350 kg zware schrijn in de Franse tijd de nodige schade had opgelopen (het moest voor de oprukkende Franse legers op meerdere plaatsen in veiligheid worden gebracht) werd het ruim vijftig jaar geleden vakkundig gerestaureerd en sindsdien straalt het weer in oude luister.

Bij gelegenheid van het zevende eeuwfeest van de overbrenging van de relieken naar Keulen in 1864 werd het schrijn geopend en werden de erin bewaarde relieken wetenschappelijk onderzocht. De drie zich daarin bevindende schedels zouden toebehoren aan mannen van verschillende leeftijden, een van omstreeks 15 jaar, een van omstreeks 30 en een van omstreeks 60. Dat mag frappant heten, want volgens een oude legende zouden de Drie Koningen de drie levensfasen van de mens vertegenwoordigen. Dat komt ook overeen met wat we over hen lezen in de twaalfde-eeuwse Kroniek van Robert de Torigny, abt van de bekende Normandische abdij van de Mont St. Michel: hij heeft het over drie gebalsemde lichamen, zoals ze toen nog in een marmeren sarcofaag in Milaan bewaard werden: nog volledig intact, tot de huid en haren toe, drie mannen van verschillende leeftijden.

Volgens een andere (Angelsaksische) geschiedschrijver uit dezelfde tijd (William van Newbury) waren de drie onaangeroerde lichamen door een gouden band met elkaar verbonden, opdat ze voor immer bij elkaar zouden blijven. In 1981 liet men ook de in 1864 uit het schrijn verwijderde textielresten nog historisch onderzoeken. Daaruit bleek dat die op zijn vroegst uit de tweede eeuw, maar op zijn laatst uit de vierde eeuw stamden, en dat ze niet alleen qua samenstelling, maar ook qua behandeling wijzen op een Oosterse herkomst, waar men die techniek al voor Christus kende. Natuurlijk zegt dat niets over de echtheid van de relieken zelf, dat ze ook echt van de wijzen zijn die de pasgeboren Koning der Joden met goud, wierook en mirre hulde kwamen brengen.

Maar zowel het schrijn als haar inhoud verbinden ons wel met het aloude verhaal van de Driekoningen, dat ook ons uitnodigt verder te kijken dan onze neus lang is: de wijzen vonden een pasgeboren Kind en betuigden het de hulde die een koning betaamt. Het koninklijke zat hem niet in de verschijning, maar in het geloof in wat ze erover gelezen hadden, zoals ook de herders geloof hechtten aan wat hun over dit Kind verteld was (Luc 2, 17). Om dit alles bij voorbaat af te doen als vrome praatjes die geen gaatjes vullen, helpt ons beslist niet verder op de weg van en naar het leven. Niet voor niets heeft iedere cultuur zijn verhalen die het alledaagse overstijgen, verhalen die ons ook openen voor het mysterie dat ons leven ten diepste is. Ons leven is immers meer dan de weg tussen wieg en graf, zoals ook die van Jezus meer was dan die tussen de kribbe en het kruis, uiteindelijk een weg die ook ons door lijden en kruis heen zal brengen tot verrijzenis en nieuw leven.