Gisteren vierden wij het Feest van het Heilig Graf
Preek Pastoor J.
L’Ortye op het Feest H. Graf 17 april 2023
Als wij christenen het over Pasen hebben komen wij niet om het H.
Graf heen, het graf waar het allemaal gebeurde, het graf waarin Jezus na zijn
lijden en sterven te rusten werd gelegd, een graf waarvan de evangelist
Johannes getuigt dat het in een tuin lag en dat het een nieuwe graf was, een
graf waarin nog nooit iemand was neergelegd (Joh.19,41).
In de opmerking dat het graf in een tuin lag zou men een
verwijzing kunnen zien naar de tuin van het begin, naar de paradijstuin waarin
God de eerste mens plaatste, daar “waar God uit de grond allerlei bomen liet
opschieten, aanlokkelijk om te zien en heerlijk om van te eten; daarbij was ook
de boom van het leven midden in de tuin” (Gen.2,8-9). In die boom zou je
vervolgens weer een symbool voor H. Kruis kunnen zien, het kruis dat Jezus op
zich nam en waarop Hij zich “als een onschuldig lam liet slachtofferen om ons
zondaars met God te verzoenen” (Vict. paschali).
De opmerking dat het om een nieuw graf ging, een graf waarin nog
nooit iemand was neergelegd, zou kunnen verwijzen naar Jezus’ geboorte uit een
maagd, het begin van de menswording die in zijn lijden en sterven zijn
voorlopig hoogtepunt bereikte.
Nadat ze Jezus’ lichaam van het kruishout hadden genomen,
wikkelden ze het met welriekende kruiden in zwachtels zoals bij een Joodse
begrafenis gebruikelijk was en legden ze het in het graf dat Jozef van Arimatea
voor zichzelf in de rots had laten uithouwen, waarna er een grote steen voor de
ingang werd gerold (Mt 27,59-60).
Zo hadden ze het graf achtergelaten toen de sabbat begon; zo
vonden ze het evenwel niet terug toen ze na de sabbat terugkeerden. Toen vonden
ze niet alleen de steen voor het graf weggerold, maar bevonden ze ook dat het
graf leeg was. Hoewel er nog even aan grafroof werd gedacht, bleek er echter al
gauw iets van een totaal andere orde gebeurd te zijn, namelijk dat Hij namelijk
uit de doden was opgestaan. Daarvan hadden de Schriften altijd al gesproken,
maar daar had men voorheen blijkbaar toch te weinig acht op geslagen (vgl. Joh 20,9).
Dat was dan ook wat Johannes geloofde, toen hij op Paasmorgen Jezus’ graf in
ogenschouw nam en zag “dat de zwachtels er nog lagen, maar dat de zweetdoek die
zijn hoofd had bedekt er niet bij lag, maar ergens afzonderlijk opgerold op een
andere plaats” (Joh 20,6-7).
Dat graf herinnert nog altijd aan het grootse en wonderbaarlijke
dat er zich afgespeeld moet hebben, en niet voor niets heilig wordt genoemd,
aangezien “dood en leven er een wonderbare strijd streden en die gestorven was
er levend regeert” (Vict. paschali). Dat graf is dan ook van oudsher
gekoesterd, en werd een kerk overheen gebouwd, de H. Grafkerk in Jeruzalem (in
de Grieks-Byzantijnse wereld ook wel Verrijzeniskerk genoemd), de basiliek die
nog altijd de plek markeert waar het allemaal gebeurd is.
In die kerk stichtte
Godfried van Bouillon in 1099 een kapittel met de opdracht: “God te loven en te danken voor zijn
overgrote weldaden, voornamelijk voor de weldaad van de Verlossing; het Lijden,
de Dood en de Begrafenis van de Heiland voortdurend te gedenken en vooral de
glorie van zijn Verrijzenis te bezingen”. Aan die opdracht zijn de kanunniken en
kanunnikessen van het H. Graf altijd trouw gebleven, verbonden als zij zich
weten met deze “actuele en materiële” plek waar het allemaal gebeurde. de plek
die niet alleen toen, maar ook nu nog altijd getuigt van het nieuwe leven van
de verrijzenis. In die zin willen de kloosters van de H. Graforde een soort
‘permanente tegenwoordig-stelling’ van dit H. Graf zijn, een
tegenwoordigstelling waardoor haar leden zich des te meer verbonden weten met
Hem die als de verrezen Heer midden onder ons wil wonen.
Daarom kan en mag het ook niet verbazen dat de zusters er een
bijzondere verrijzenis-spiritualiteit op na houden, die zich niet alleen
beperkt tot het paastriduüm of tot het feest van vandaag, maar ook de tijd
tussen Pinksteren tot aan de Advent tot een soort voortzetting van de
paastijd maken. Het paasgeloof doordesemt als het ware heel het liturgisch jaar
van de zusters, zoals het ook heel ons leven daarvan doordrongen zou moeten
zijn en ons ervan bewust doen zijn dat wij dankzij Jezus’ Verrijzenis niet
ronddwalen in duisternis, maar in Hem het licht des levens bezitten (Joh 8,12).