Eerste lezing: Pred. 1, 2; 2, 21-23
IJdelheid der ijdelheden, zegt Prediker,
ijdelheid der ijdelheden, en alles is ijdelheid!
Er zijn mensen, die zich aftobben en inspannen
met wijsheid en kennis van zaken,
maar wat ze verdienen, moeten ze afgeven aan anderen,
die zich niet inspanden.
Ook dat is ijdelheid en grote onbillijkheid.
Wat heeft een mens tenslotte aan al zijn geploeter,
en aan de zorgen waarmee hij zich op aarde kwelt?
Alle dagen bereiden hem leed, en ergernis is zijn loon;
zelfs ‘s nachts vindt hij geen rust; ook dat is ijdelheid.
Tweede lezing: Kol. 3, 1-5. 9-11
Broeders en zusters,
als gij met Christus ten leven zijt gewekt,
zoekt wat boven is,
daar waar Christus zetelt aan de rechterhand Gods.
Zint op het hemelse, niet op het aardse.
Gij zijt immers gestorven
en uw leven is nu met Christus verborgen in God.
Christus is uw leven,
en wanneer Hij verschijnt,
zult gij ook met Hem verschijnen in heerlijkheid.
Maakt dus radicaal een einde aan immorele praktijken,
ontucht, onzedelijkheid, hartstocht, begeerlijkheid
en de hebzucht, die gelijk staat met afgoderij.
En beliegt elkaar niet meer.
Gij hebt de oude mens met zijn gedragingen afgelegd
en u bekleed met de nieuwe mens,
die op weg is naar het ware inzicht,
terwijl hij zich vernieuwt naar het beeld van zijn Schepper.
Dan is er geen sprake meer van Griek of Jood,
besnedene of onbesnedene,
barbaar of Skyth,
van slaaf of vrije mens.
Daar is alleen Christus,
alles in allen.
Evangelie: Lc. 12, 13-21
In die tijd zei iemand uit het volk tegen Jezus:
“Meester, zeg aan mijn broer dat hij de erfenis met mij deelt.”
Maar Jezus antwoordde hem:
“Man, wie heeft Mij tot rechter of verdeler over u aangesteld?”
En Hij sprak tot hem:
“Pas op en wacht u voor alle hebzucht!
Want geen enkel bezit, – al is dit nog zo overvloedig –
kan uw leven veilig stellen.”
Hij vertelde hun de volgende gelijkenis:
“Het land van een rijk man had een grote oogst opgeleverd.
Daarom overlegde deze bij zichzelf:
Wat moet ik doen?
Ik heb geen ruimte om mijn oogst te bergen.
En hij zei:
Dit ga ik doen:
ik breek mijn schuren af en bouw grotere:
daarin zal ik dan heel mijn rijkdom aan koren opbergen.
Dan zal ik tot mijzelf zeggen:
Man, je hebt een grote rijkdom liggen, voor lange jaren;
rust nu uit,
eet en drink en geniet ervan!
Maar God sprak tot hem:
Dwaas!
Nog deze nacht komt men je leven van je opeisen;
en al die voorzieningen, die je getroffen hebt,
voor wie zijn die dan?
Zo gaat het met iemand die schatten vergaart voor zichzelf,
maar niet rijk is bij God.”