donderdag 20 juni 2024

DE CHRISTELIJKE HOOP IN DE VISIE VAN SINT AUGUSTINUS, 1

Christus, ons Hoofd werd gegeseld alvorens Hij opstond uit de doden. Dus laten wij als wij worden gegeseld, niet de moed verliezen, opdat wij ons eens verheugen in onze verrijzenis.


Alles wat Christus te beurt viel, bij zijn kruisiging, zijn graflegging, zijn verrijzenis op de derde dag, bij zijn hemelvaart en bij zijn zetelen aan de rechterhand van de Vader is zó voltrokken, dat in deze geheimnisvolle gebeurtenissen (niet alleen maar in geheimnisvolle woorden) het leven van de christen wordt uitgedrukt, zoals het door de gelovigen wordt geleefd.

In zijn lijden heeft Christus ons laten zien wat wij moeten doorstaan, in zijn verrijzenis wat wij mogen verhopen. Wij bevinden ons reeds aan de rechterhand van de Vader en Hij (Jezus) hier met ons in onze nood; wij, zoals wij hopen aan de rechterhand van de Vader, Hij, hier met ons in de eenheid van liefde. Hij draagt in u de lasten, lijdt dorst en honger in u, ondergaat in u benauwdheid en angst, sterft nog steeds in u - en u bent in Hem reeds verrezen. In Hem zijn wij gestorven, in Hem zijn we opgestaan. Hij vormt de eenheid van Hoofd en mystiek Lichaam: Hoofd en Lichaam vormen de éne Christus.

Christus heeft geleden om uwentwil en u daarmee een voorbeeld gegeven. Treedt dus in zijn voetstappen (cf 1 Pe 2, 21). Met een vurige liefde zijn Hem de martelaren gevolgd; en willen wij niet nutteloos hun gedachtenis eren en niet nutteloos tot dezelfde maaltijd, waardoor zij werden verzadigd, toetreden, tot de tafel van de Heer -, dan moeten ook wij naar hun voorbeeld ons voorbereiden. Daarom gedenken we de martelaren bij die viering, niet zoals de anderen die in vrede rusten, dat we namelijk voor hen zouden bidden, maar eerder dat zij voor ons zouden bidden, opdat wij hun voorbeeld zouden volgen.

Christus, ons Hoofd werd gegeseld alvorens Hij opstond uit de doden. Dus laten wij als wij worden gegeseld, niet de moed verliezen, opdat wij ons eens verheugen in onze verrijzenis.

 “Zijn ziel was bedroefd tot de dood toe” (Mt 26, 38) - Hij, die “de macht bezat, zijn leven te geven en de macht om het weer terug te nemen” (Jo 10, 18). Beseffen wij dat wij de ledematen zijn van wie Hij het Hoofd is: herkennen wij onszelf in zijn droefheid, opdat wij, wanneer wij zelf bedroefd zijn, niet aan vertwijfeling ten onder gaan!

 Met Christus tenslotte zijn wij opgestaan; ook wij zijn nu bij ons Hoofd - eerstens in geloof en hoop, die echter voltooid worden bij de opstanding van de doden; en wanneer onze hoop voleindigd is, dan ook onze rechtvaardiging, - “opdat wij door Hem rechtvaardig voor God kunnen worden” (2 Kor 5, 21).

 In ons sterfelijk lichaam, dat “voor de ziel een last is” (Wijsh 19, 15) leven we armzalig. Weliswaar zijn we verlost door Christus, onze Middellaar en hebben wij de H. Geest ontvangen als onderpand, en daarom bezitten we reeds een ‘zalig leven’ verankerd in onze hoop, maar nog niet in werkelijkheid. “Als we echter nu al zouden zien waarop we hopen, zou het geen hoop meer zijn. Wie hoopt er nog op wat hij al kan zien? Maar als wij hopen op wat nog niet zichtbaar is, blijven we in afwachting daarvan volharden (Rom 8, 24-25).

Dit leven waarvan Job zich afvraagt “Is het leven van de mens op aarde geen beproeving?” (Job 7, 1), dit leven waarbij we dagelijks roepen: “Verlos ons van het kwade” (Mt 6, 13), moet de mens nog leven en verdragen, ook na de vergeving van de zonden (ofschoon de zonde de schuld draagt van dit leven vol beproevingen); want de straf duurt langer dan de schuld, opdat de schuld ons niet als gering voorkomt, als met haar ook de straf eindigt. Zo wil het de rechtvaardige ‘toorn van God’, waarvan de Schrift spreekt: “De mens, geboren uit een vrouw, leeft korte tijd en vol ellende” (Job 14,1). “Maar zou God zijn vergeten zich te ontfermen, of in zijn toorn zijn hart hebben gesloten? vraagt Psalm 76, 10 zich af, tot troost voor de armen die wij altijd bij ons hebben? En heeft Hij niet “toen de volheid van de tijd was gekomen zijn eigen Zoon gezonden” (Gal 4, 4) “als enige Middellaar tussen God en de mensen, de mens Christus Jezus”? (1 Tim 2,5). Door te geloven in Hem zouden zij kwijtschelding van schuld ontvangen en gevrijwaard voor de eeuwige verdoemenis, in geloof, hoop en liefde door deze wereld pelgrimeren - temidden van moeizame en gevaarlijke beproevingen weliswaar - maar ook op hun weg vooruit geholpen door geestelijke troost, de aanschouwing van Hem tegemoet, de ‘Weg’ die Christus voor hen is geworden.

 Hier beneden geldt het woord van het Hooglied: “Gewond ben ik door de liefde” (Hoogl 5, 8). Gewond wil zeggen dat wij verlangen, maar nog niet bezitten. Gewond is onze liefde omdat zij leed en verdriet draagt en verdraagt. Maar als wij ons doel hebben bereikt, zullen leed en verdriet wijken en de liefde worden bestendigd. Hier beleven we de tijd van hopen, van wenen, van vernedering en het verdriet om onze gebrekkigheid; wie hier geen verlangen bezit in zijn hoop, bereikt het doel niet. Blijf hopen, opdat u de vervulling ten deel valt! Blijf hongeren en dorsten, opdat u verzadigd wordt!

 Heel het leven van de ware christen is heilig verlangen en wat u verlangt, ziet u nog niet. De hoop is nodig voor onze pelgrimstocht. Zij is het die ons staande houdt op onze weg. Ontneem de wandelaar de hoop zijn doel te bereiken: hij stort in en heeft geen kracht meer verder te gaan! Wie echter het geloof - “dat door de liefde werkzaam is” (Gal 5, 6) - bezit, hoopt ook op hetgeen God belooft.

“In deze hoop zijn we gered” zegt Sint Paulus in Rom 8, 24. Deze stelling neem ik dikwijls in de mond, opdat we niet zouden geloven, dat we hier op aarde inderdaad al zalig moeten zijn en verlost van allerlei beproevingen, zodat we bij voorbijgaand kwaad tegen God zouden morren als gaf Hij ons niet wat Hij heeft beloofd. Hij heeft ons het noodzakelijke voor dit leven beloofd, maar men moet wel een onderscheid maken tussen troost voor hen die moeizaam door het leven gaan en de vreugde van de zaligen. “Heer, wanneer zware zorgen mij innerlijk drukken, dan verkwikt uw vertroosting mijn ziel”, zegt de psalmist in Psalm 93, 19.

 Laat ons dus niet morren wanneer we het zwaar hebben en ook niet de vreugde verliezen waarover gezegd is: “Wees verheugd door de hoop die u hebt” (Rom 12, 12) - waarop onmiddellijk volgt: “Wees standvastig wanneer u tegenspoed ondervindt, en bid onophoudelijk”.

 Als christenen moeten we ons in deze wereld op tegenspoed voorbereiden. Op rustige en betere tijden hoeven we niet te hopen. Laten we ons zelf niets wijsmaken: wat het Evangelie niet belooft, dat moeten we ons zelf ook niet beloven.