donderdag 6 augustus 2020

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Hebdomada XVIII per annum feria VI Sponsabo te mihi in sempiternum.Ik zal mij voor eeuwig met u verloven.


Lectio altera
Ex Cántico spiritáli sancti Ioánnis a Cruce presbýteri
 (Red. A, str. 38)

Tweede lezing
Uit het ‘Geestelijk Hooglied’ van de H. Johannes van het Kruis, priester
(Red. A, str. 38)
Ik zal mij voor eeuwig met u verloven

De ziel, die met God is verenigd en in Hem is omgevormd, ademt in God en naar God een allerhevigste zucht, gelijk aan de goddelijke, die God, die in haar woont, in Zichzelf ademt, als beeld van Zichzelf. Voor zover ik het begrijp, wilde de H. Paulus dit zeggen, toen hij zei: Maar omdat gij kinderen zijt, heeft God de Geest van zijn Zoon in uw harten gezonden, die ons doet roepen: Abba, Vader. Wat wij dan ook zien bij volmaakte zielen.

Het is daarom niet verwonderlijk, dat een ziel zoiets verhevens kan doen. Als God haar de weldaad bewijst om tot die Godvormige vereniging te komen in de Allerheiligste Drieëenheid, waarom, zo vraag ik, is het dan ongeloofwaardig, dat zij haar werking van begrijpen, kennen en beminnen in de Drieëenheid verricht, samen met de Drieëenheid, en dat in de grootste gelijkenis met de Drieëenheid, maar dan door deelneming, omdat God dit in haar bewerkt?

Hoe dit echter geschiedt, kan door geen ander vermogen of wijsheid worden verklaard dan door aan te tonen, hoe de Zoon Gods deze verheven staat voor ons heeft afgebeden en verdiend, dat wij kinderen Gods zouden zijn. Hij vroeg dit aan zijn Vader aldus: Vader, Ik wil, dat zij, die Gij Mij hebt gegeven, met Mij mogen zijn, waar Ik ben, namelijk door te bewerken, dat zij door deelname hetzelfde doen, wat Ik doe. En dan zegt Hij verder: Niet voor hen alleen bis Ik, maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven, opdat zij allen mogen zijn zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U; dat zij ook in Ons mogen zijn, zodat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij geschonken hebt, opdat zij één zijn zoals wij één zijn: Ik in hen en Gij in Mij, opdat zij volmaakt één zijn en de wereld zal erkennen, dat Gij Mij hebt gezonden en hen hebt liefgehad, zoals Gij Mij hebt liefgehad.

Dit bewerkt God door hun dezelfde liefde mee te delen, die Hij aan zijn Zoon meedeelt, niet echter van nature zoals bij de Zoon, maar door de eenheid en de omvorming in de liefde. Zoals het ook hier niet zó begrepen moet worden, wanneer de Zoon tot de Vader zegt ‘dat zij één zijn’, dat zij dan één zouden zijn in wezen en van nature, zoals de Vader en de Zoon één zijn, maat het betekent alleen, dat zij één mogen zijn door de eenheid van de liefde, zoals ook de Vader en de zoon één zijn in de eenheid van de liefde. Van daar, dat de zielen dezelfde goederen bezitten door deelname, zoals Zij die bezitten van nature. Zodoende zijn zij inderdaad goden door deelname, gelijkend op en deelgenoten van dezelfde God.
Vandaag zegt Petrus: Genade en vrede zij u in overvloed door de kennis van God en onze Heer Jezus Christus, Want al wat voor leven en vroomheid nodig is, heeft zijn goddelijke krachtons geschonken door middel van de kennis van Hem, die ons geroepen heeft door eigen heerlijkheid en wondermacht. Hierdoor heeft Hij ons begiftigd met kostbare, verheven beloften, opdat gij daardoor deel zoudt hebben aan de goddelijke natuur. En zo geschiedt het dan, dat de ziel in werkelijkheid deel heeft aan de Drieëenheid in de boven gezegde vereniging. Hoe wel dit pas volmaakt in vervulling gaat in het toekomstige leven, krijgt toch die vereniging ook hier reeds in dit leven daarvan een niet gering merkteken en voorsmaak.

O zielen, die geschapen zijt om deze uitnemende gaven te smaken. Wat doet Gij? Wat zijn uw strevingen? O ellendige blindheid van de kinderen van Adam, die zoveel licht omstraalt nog blind zijn, en bij zulke luide stemmen nog doof!