Beschouwing
In eenzaamheid onze ogen opslaan naar de Eenzame.
Onbewogen ligt zijn heilig Lichaam in dit Graf. Geraakt werd Hij in zijn Mensheid door
Hem, tot Wie wij zeggen: Immotus in Te permanens.
God raakte Hem met de vinger des doods . . .
God bleef bij dit Lichaam en laat Hem in onbewogenheid zijn vastheid verkondigen.
God raakt ons aan in zijn Graf.
lets van de dood moet in ons komen. Iets moet stilvallen in ons.
Onze natuurlijke bedrijvigheid . . .
Onze zorg voor vele dingen . . .
Onze belangstelling voor alles wat voorbijgaat . . .
Staan moeten wij in God.
Zien moeten wij met geloken ogen.
Horen naar het inwendig geluid van zijn stem.
Want Hij die onbewogen is, beweegt alles.
Zijn onbewogenheid toch is zijn hoogste werkdadigheid. Dit Graf omvat zijn hoogste werkdadigheid.
Zijn Dood is het begin van het nieuwe leven.
Zijn Dood is de herwording van de wereld.
Uit de onbewogenheid van zijn wezen kwam het heelal te voorschijn.
Uit de onbewogenheid van zijn Dood wordt het heelal herschapen.
Uit de rust der Beschouwing rijst het vergoddelijkt leven op in volle kracht.