donderdag 28 juni 2018

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Die 28 iunii S. Irenæi, episcopi et martyris


memoria                                                                           
H. Irenæus, bisschop en martelaar


Introductio

Natus est circa annum 130 et Smyrnæ educatus; discipulus fuit sancti Polycarpi, illius civitatis episcopi. Anno 177 presbyter erat Lugduni in Gallia, et paulo post eiusdem urbis episcopus factus est. Opera composuit ad fidem catholicam contra Gnosticorum errores tuendam. Martyrio, ut fertur, coronatus est circa annum 200.
Lectio altera

Ex Tractátu sancti Irenæi epíscopi Advérsus hæreses
(Lib. 4, 20, 5-7: SCh 100, 640-642. 644-648)
Tweede lezing

Inleiding

Ireneüs werd omstreeks het jaar 130 geboren. Hij kreeg zijn opleiding in Smyrna, waar hij een leerling was van de bisschop aldaar, de heilige Polycarpus. In 177 bevond hij zich als priester in Lyon en werd kort daarna bisschop van die stad. Hij schreef verschillende werken om het katholieke geloof tegen de dwalingen van de gnostieken te beschermen. Volgens de traditie is hij omstreeks 200 als martelaar gestorven.

Uit het tractaat ‘Tegen de ketters’ van de H. Irenæus, bisschop en martelaar
(Lib. 4, 20, 5-7: SCh 100, 640-642. 644-648)

Gods glorie is de levende mens, maar het leven van de mens is het aanschouwen van God

Gods heerlijkheid maakt levend: dus, die God zien ontvangen het leven. En zo maakt de Onvatbare en Onbegrijpelijke en Onzichtbare zich zichtbaar, begrijpelijk en vatbaar voor de mensen, om hen, die Hem (door het geloof) vatten en zien, tot leven te wekken. Want leven zonder hét leven is onmogelijk. Het op zich bestaan toch komt voort uit een deelname aan Gods leven; maar een deelname aan God is God zien en genieten om zijn mildheid.

De mensen dus zullen God zien om te leven, omdat zij door de Godsschouwing onsterfelijk zijn geworden en als in God worden ondergedompeld. Door de profeten werd, zoals ik gezegd heb, in voorafbeeldingen voorspeld, dat God zou worden aanschouwd door de mensen, die zijn Geest in zich bezitten en voortdurend zijn komst zouden afwachten. Zoals ook Mozes zegt in Deuteronomium: Op die dag zullen wij zien, dat God spreekt tot de mens, en hij zal leven.

Omdat Hij, die alles bewerkt, God is, is Hij in zijn hoedanigheid en grootheid onzichtbaar en onuitsprekelijk voor alles, wat door Hem gemaakt werd, maar zeker niét onbekend. Want alles leert de mens door Zijn Woord: dat er één God-Vader is, die alles omvat en aan allen het bestaan geeft, zoals in het Evangelie geschreven staat: Nooit heeft iemand God gezien, dan alleen de Eniggeboren Zoon, die in de schoot van de Vader is, Hij heeft het ons gezegd.

De Zoon des Vaders heeft ons daarom vanaf het begin verhaald, omdat hij ook vanaf het begin bij de Vader is. Hij heeft de visioenen van de profeten, de verdeling van de charismatische gaven, zijn bedieningen en de verheerlijking van zijn Vader op passende en juiste wijze en op de geschikte tijd getoond, tot nut van het menselijk geslacht. Want waar iets op passende wijze gebeurt, daar is ook harmonie; en waar harmonie is, daar gebeurt alles op de juiste tijd, en waar iets op de juiste tijd gebeurt, daar werkt het ook met nut.

En daarom werd het Woord de Uitdeler van de genade van de Vader, tot nut van de mensen. Voor hen verrichtte Hij al die grote werken, om namelijk God aan de mensen te tonen en de mens aan God aan te bevelen. Wel bewaarde Hij de onzichtbaarheid van de Vader, om te voorkomen dat de mens God soms zou minachten, en opdat hij integendeel steeds naar Hem zou streven. Van de andere kant stelde Hij God op velerlei wijze als zichtbaar voor, opdat de mens niet helemaal van God zou afvallen en zou ophouden te zijn: want Gods glorie is de levende mens, het leven van de mens echter is het aanschouwen van God. Als immers de erkenning van God door middel van de schepping al het leven schenkt aan allen, die op aarde wonen, hoeveel te meer zal dan de openbaring van de Vader, door het Woord, het leven schenken aan die God zien.