Lezingenofficie
Liturgia Horarum
Zondag na het hoogfeest van de
Openbaring des Heren:
Feest van het Doopsel van de Heer
Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli
(1420-1497)
Eerste lezing
Uit het
boek van de profeet Jesaja 42,1-9;49,1-9
De zachtmoedige Dienaar van de
Heer, het Licht der volkeren
Hier is
mijn dienaar, hem zal ik steunen, hij is mijn uitverkorene, in hem vind ik
vreugde, ik heb hem met mijn geest vervuld. Hij zal alle volken het recht doen
kennen. Hij schreeuwt niet, hij verheft zijn stem niet, hij roept niet
luidkeels in het openbaar; het geknakte riet breekt hij niet af, de kwijnende
vlam zal hij niet doven. Het recht zal hij zuiver doen kennen. Ongebroken en
vol vuur zal hij het recht op aarde vestigen; de eilanden zien naar zijn
onderricht uit. Dit zegt God, de Heer, die de hemel heeft geschapen en
uitgespannen, die de aarde heeft uitgehamerd met alles wat zij voortbrengt, die
de mensen op aarde levensadem geeft, en levensgeest aan allen die daar
verkeren: In gerechtigheid heb ik, de Heer, jou geroepen. Ik zal je bij de hand
nemen en je behoeden, ik neem je in dienst voor mijn verbond met de mensen en
maak je tot een licht voor alle volken, om blinden de ogen te openen, om
gevangenen te bevrijden uit de kerker, wie in het duister zitten uit de
gevangenis. Ik ben de Heer, dat is mijn naam. Ik deel mijn majesteit niet met
een ander, noch de lof die mij toekomt met een beeld. Wat eertijds werd
voorzegd, is nu vervuld en ik kondig jullie nieuwe dingen aan, nog voor ze
ontkiemen zal ik ze openbaren. Eilanden, hoor mij aan, verre volken, luister
aandachtig. Al in de schoot van mijn moeder heeft de Heer mij geroepen, nog
voor ze mij baarde noemde hij mijn naam. Mijn tong maakte hij scherp als een
zwaard, hij hield me verborgen in de schaduw van zijn hand; hij maakte me tot
een puntige pijl, hij stak me weg in zijn pijlkoker. Hij heeft me gezegd: ‘Mijn
dienaar ben jij. In jou, Israël, toon ik mijn luister.’ Maar ik zei:
‘Tevergeefs heb ik me afgemat, ik heb al mijn krachten verbruikt, het was voor
niets, het heeft geen zin gehad. Maar de Heer zal me recht doen, mijn God zal
me belonen.’ Toen sprak de Heer, die mij al in de moederschoot gevormd heeft
tot zijn dienaar om Jakob naar hem terug te brengen, om Israël rond hem te
verzamelen – dat ik aanzien zou genieten bij de Heer en dat mijn God mijn
sterkte zou zijn. Hij zei: ‘Dat je mijn dienaar bent om de stammen van Jakob op
te richten en de overlevenden van Israël terug te brengen, dat is nog maar het
begin. Ik zal je maken tot een licht voor alle volken, opdat de redding die ik
brengen zal tot aan de einden der aarde reikt.’ Dit zegt de Heer, de bevrijder,
de Heilige van Israël, tegen hem die smadelijk veracht wordt, die door vreemde
volken wordt verafschuwd, die dienaar is van vreemde heersers: Eilanden, hoor
mij aan, verre volken, luister aandachtig. Al in de schoot van mijn moeder
heeft de Heer mij geroepen, nog voor ze mij baarde noemde hij mijn naam. Mijn
tong maakte hij scherp als een zwaard, hij hield me verborgen in de schaduw van
zijn hand; hij maakte me tot een puntige pijl, hij stak me weg in zijn
pijlkoker. Hij heeft me gezegd: ‘Mijn dienaar ben jij. In jou, Israël, toon ik
mijn luister.’ Maar ik zei: ‘Tevergeefs heb ik me afgemat, ik heb al mijn
krachten verbruikt, het was voor niets, het heeft geen zin gehad. Maar de Heer
zal me recht doen, mijn God zal me belonen.’ Toen sprak de Heer, die mij al in
de moederschoot gevormd heeft tot zijn dienaar om Jakob naar hem terug te
brengen, om Israël rond hem te verzamelen – dat ik aanzien zou genieten bij de
Heer en dat mijn God mijn sterkte zou zijn. Hij zei: ‘Dat je mijn dienaar bent
om de stammen van Jakob op te richten en de overlevenden van Israël terug te
brengen, dat is nog maar het begin. Ik zal je maken tot een licht voor alle
volken, opdat de redding die ik brengen zal tot aan de einden der aarde reikt.’
Dit zegt de Heer, de bevrijder, de Heilige van Israël, tegen hem die smadelijk
veracht wordt, die door vreemde volken wordt verafschuwd, die dienaar is van
vreemde heersers: Koningen zullen dit zien en opstaan, vorsten buigen diep voorover,
omwille van de Heer, die betrouwbaar is, de Heilige van Israël, die jou heeft
uitgekozen. Dit zegt de Heer: In het uur van mijn genade geef ik je antwoord,
op de dag van de redding zal ik je helpen. Ik zal je behoeden, ik neem je in
dienst voor mijn verbond met de mensen, om het land weer op te richten, om het
verlaten erfgoed in eigendom terug te geven, om tegen gevangenen te zeggen: ‘Ga
in vrijheid!’ en tegen wie in het duister verblijft: ‘Kom tevoorschijn!’ Langs
wegen zullen zij weiden, op iedere kale heuvel vinden ze weidegrond.
Tweede lezing
Uit de Preken van de H. Gregorius van
Nazianze, bisschop
(Oratio
39 in sancta Lumina, 14-16. 20: PG 36, 350-351. 354. 358-359)
Het Doopsel van
Chistus
Christus
wordt verlicht, mogen wij tegelijk verlicht worden. Christus wordt gedoopt,
laten wij tegelijk afdalen om ook tegelijk op te stijgen.
Johannes
doopt. Jezus treedt toe, misschien wel om ook hem, dor wie Hij gedoopt wordt,
te heiligen; maar zonder twijfel echter om geheel de oude Adam in het water te begraven.
Vóór onze tijd en om ons heiligt Hij de Jordaan, om, zoals Hij geest en vlees
was, ook ons zo door Geest en water in te wijden.
De doper
weigert, Jezus dringt aan. Dan zegt de lamp tot de Zon, de stem tot het Woord,
de vriend tot de Bruidegom; Ik moet door U gedoopt worden. Zo spreekt de
grootste, die uit vrouwen is geboren, tot de eerstgeborene van de hele
schepping; hij, die in de moederschoot reeds voor Hem uit danst, tot Hem die al
in de schoot was aanbeden; de voorloper en die voorop zal gaan tot Hem, die
verschenen was en zal verschijnen. Ik moet door U gedoopt worden. Voeg hieraan
toe: in uw plaats. Want hij had begrepen dat hij zelf door het martelaarschap
zou worden gedoopt of, zoals Petrus, niet alleen maar aan zijn voeten gezuiverd
zou worden.
Maar ook
stijgt Jezus uit het water weer op. Want met Zichzelf heft Hij ook de aarde op
in de hoogte. En de hemelen – die Adam voor zich en zijn nakomelingen gesloten
had, zoals ook het paradijs door een vlammend zwaard, - ziet Hij nu uiteen
splijten en zich openen.
En de
Geest getuigt over de Godheid, want Hij komt zonder twijfel tot zijn Gelijke.
En een stem klinkt uit de hemel; - daar kwam Hij immers vandaan, - er werd een
getuigenis over Hem gegeven; en de Geest was als een duif, want Hij eert het
lichaam, aangezien dit ook door de vergoddelijking God is, ofschoon op
lichamelijke wijze gezien. En ook vele eeuwen daarvóór had Hij als een duif het
einde van de zondvloed aangekondigd.
Laten wij
dan vandaag het Doopsel van Christus vereren en dit feest vieren zoals het
betaamt.
Moogt ge
geheel rein zijn en gereinigd worden. In niets toch stelt God zulk een behagen
als in de bekering en het heil van de mens, voor wie al zijn woorden en
mysteries dienen. Om als lichten te worden in de wereld, een levenskracht voor
de andere mensen, waardoor ge als volmaakte lichten dichter bij dat grote licht
staat, moet ge u laten bestralen door de glans van dat licht, dat in de hemel
is, nog zuiverder en helderder verlicht door de Drieëenheid, van Wie ge nu in
mindere mate een straaltje, uit die ene Godheid voortkomend, hebt ontvangen in
Christus Jezus, onze Heer, aan Wie de glorie en de heerschappij in de eeuwen
der eeuwen. Amen.