maandag 4 oktober 2021

Inleiding en homilie van onze Pastoor bij de uitvaart van zr. M. Reinhilde - Ze heeft de lamp altijd brandend gehouden al was het ook in de tweede of de derde nachtwake, als hij haar zou komen uitnodigen om met Hem binnen te treden om bruiloft te vieren..


Inleiding

Lieve zusters, beste familie samengekomen om afscheid te nemen van Uw medezuster Zr. Reinhilde, van Uw zus, tante en nicht Christine, wil ik namens U welkom heten de Kanunnikessen van het H. Graf van de priorijen Herkenrode en Tongerlo, aan de heren De Vries en Teeuwen als vertegenwoordigers van de commanderij van Nederland van de Ridderorde van het H. Graf van Jeruzalem, de vrienden van priorij Thabor en van de familie Golsteyn, parochianen van St. Odiliënberg en verder alle anderen die vandaag naar hier gekomen zijn, niet alleen om Zr. Reinhilde de laatste eer te bewijzen, maar ook om haar nabestaanden, haar medezusters en haar familie te overtuigen van hun medeleven en gebed bij haar overlijden en bij dit afscheid.

Vandaag kijken we terug op het leven van Zr. Reinhilde aan wier leven lange leven in dienst van God en de mensen afgelopen maandag een einde kwam. 94 jaar geleden als Christine Maria Golsteyn geboren in Maaseik, in een gezin dat uiteindelijk negen kinderen zou tellen, groeide ze op in Rekem, waar haar vader als oorlogsinvalide werk had gevonden op het ‘krankzinnigengesticht’ dat sinds 1921 in het kasteel aldaar was gevestigd. De gevolgen van de eerste wereldoorlog voor haar vader (en daarmee voor het gezin) en ervaringen die het gezin tijdens de tweede wereldoorlog opdeed zouden een blijvende indruk bij haar achterlaten. Na het doorlopen van de middelbare school bij de zusters Ursulinen in Maaseik trad ze begin 1946 in bij de reguliere kanunnikessen van het H. Graf te Bilzen waar ze twee jaar later, in het voorjaar van 1948, geprofest werd. Ze woonde en werkte achtereenvolgens in de H. Grafkloosters te St. Truiden, Kinrooi en Bilzen. In Bilzen maakte ze de stichting van het H. Grafklooster in Herkenrode mee. Toen er ook in de Belgische H. Grafkloosters naar aanleiding van de tweede Vaticaanse Concilie de nodige vernieuwingen werden doorgevoerd, besloot ze naar het H. Grafklooster St. Odiliënberg over te stappen, dat sinds 1966 onder de bezielende leiding van moeder Matthea stond. Hier volgde Zr. Reinhilde Zr. Aleydis als eerste cantrix op, hetgeen des te meer voor de hand lag gezien haar muzikale achtergrond. Het Gregoriaans heeft haar altijd na aan het hart gelegen. Naarmate ze ouder werd kreeg ze steeds meer last van haar benen, een gevolg van de kinderverlamming die ze tijdens haar jeugd opliep. Omdat ze steeds meer op de hulp en steun van haar medezusters, en op een gegeven moment ook nog op professionele zorg raakte aangewezen en men haar die in St. Odiliënberg steeds moeilijker kon bieden, verhuisde ze in 2012 noodgedwongen naar het St. Jozefoord in het Brabantse Nuland. Dat is haar heel zwaar gevallen, juist omdat ze zo op het communiteits- en kloosterleven was gesteld. Toch mocht ze ook daar op regelmatig bezoek van haar medezusters rekenen, en lieten zij haar telkens weer overkomen als er iets bijzonders in de communiteit te vieren was. Zo mocht zij in 2018 in de priorij van Berg ook haar eigen 70-jarig kloosterjubileum vieren.

Zoals gezegd kwam er afgelopen maandag in Nuland een einde aan haar leven. Een leven waarin ze haar lamp altijd brandend heeft gehouden, geduldig wachtend op de komst van de bruidegom waarover wij zo meteen in het evangelie zullen horen. Laten in ieder geval ook wij  deze bruidegom een warm welkom bereiden, nu Hij hier en nu, in woord en sacrament, ons midden komt.

Preek

Vandaag nemen we afscheid van Zr. Maria Reinhilde, reguliere kanunnikes van het H. Graf en als zodanig meer dan 70 jaar lang levend in een eeuwenoude traditie van waken bij het Graf van de Heer, de plek waar Hij 2000 jaar geleden na zijn kruisdood werd begraven en waaruit Hij drie dagen later glorievol verrees. Inderdaad een bijzondere plek, vooral als je je realiseert dat niemand erbij was, niemand het heeft gezien. Het enige wat we daarover opgetekend vinden is dat het graf leeg was toen de vrouwen vroeg in de morgen bij het graf kwamen. Weliswaar bevonden zij de steen weggerold , maar verder niets dan duisternis en leegte, bepaald niets dat uitnodigt er binnen te treden, erin af te dalen. Afgezien dan van een engel die sprak: ”Gij behoeft niet bevreesd te zijn; ik weet dat gij Jezus zoekt, de gekruisigde. Hij is niet hier. Hij is verrezen zoals Hij gezegd heeft; komt zien naar de plaats waar Hij gelegen heeft” (Mt.28,5-6). Binnentreden in het H. Graf, intreden in de Orde van het H. Graf. Zr. Reinhilde deed het, durfde het aan, in een tijd dat dat nog heel normaal was en niemand daarvan van opkeek. Ze kende de Orde van de school in Kinrooi waar een van haar zussen intern was. Zr. Reinhilde wist zich op hoge leeftijd nog te herinneren dat toen ze het haar ouders vertelde dat ze bij de zusters van H. Graf in wilde treden, dat haar ouders toen heel blij waren en er een traan over het gezicht van haar vader liep. Niets van verontrusting, niet van alles waar wij tegenwoordig aan denken als iemand laat weten naar het klooster te willen gaan alsof mensen daardoor al bij wijze van spreken in het graf afdalen en al bij voorbaat van het leven afscheid nemen. Integendeel: vreugde in plaats van droefheid, ook bij haar zelf. Het was de vreugde die ze al had leren kennen toen ze zich al op jonge leeftijd aansloot bij de Eucharistische Kruistocht van priester Poppe. Strijdbaar was ze en wilde ze zijn, ook voor de Vlaamse zaak, AVV-VVK: “alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Christus”. Wars van  alle capsones en alle gemaaktheid, kon ze echter ook behoorlijk eigenzinnig zijn, zeker als het haar nodig en aangebracht leek. Inderdaad: Strijdbaar, opkomend voor de goede zaak, gelovend in de kracht van de liefde , de kracht van het leven, de kracht van Christus’ verrijzenisleven, het leven waarop ons leven bij ons doopsel werd geënt, het leven dat met name in ons tot doorbraak komt in en door de viering van de Eucharistie. Dat de Eucharistie haar bijzonder dierbaar was bewijst het feit dat ze welbewust koos voor de kloosternaam Zr. Maria Reinhilde ‘van het H. Sacrament’. Haar strijdbaarheid sluit ook nauw aansluit bij de Paasspiritualiteit van de H. Graforde, zeker als we ons realiseren dat het in de Paassequentie van zojuist heette dat dood en leven een wondere strijd streden, een strijd waarin de Christus, de vorst des levens, die gestorven was, als overwinnaar tevoorschijn trad en nu in onvergankelijkheid heerst.  Een strijdbaarheid die ook nodig is, wil je ook de kleinere en grotere kruisen, lasten en teleurstellingen die ook kloosterlingen niet bespaard blijven het hoofd kunnen bieden. Ze hebben Zr. Reinhilde in ieder geval geholpen die de beperkingen die de kinderverlamming die ze tijdens haar jeugd opliep te accepteren en te verdragen, ja meer nog op te dragen voor het heil van de zielen. Ook wat dat betreft heeft ze haar lamp altijd haar lamp brandend gehouden; is ze altijd waakzaam gebleven, klaar om met Hem mee te gaan, al was het ook in de tweede of de derde nachtwake, als hij haar zou komen uitnodigen om met Hem binnen te treden om bruiloft te vieren. Hoe vaak heeft ze in het verleden niet aan het bed van zieke medezusters gezeten, en bij hen en met hen gewaakt in afwachting van de komst van de bruidegom. Vorige week was het haar eigen beurt. Ik weet niet of er toen iemand naast háár bed gezeten heeft en bij haar en met haar heeft gewaakt. Ze zal het in ieder geval zelf hebben gedaan, geheel in de lijn van haar eigen levensinstelling, van haar eigen roeping als kanunnikes van het H. Graf. En daar waar zij voor menigeen nu afdaalt in de duisternis en leegte van een graf, daar geloven wij dat datzelfde graf het voorportaal is van de volheid van het eeuwig licht. Dat was het in ieder geval voor de eerste bezoeksters van dat graf op paasmorgen, dezelfde bezoeksters die vervolgens van de opdracht kregen getuigen van de verrezen Heer te worden. Dat was het ook en vooral voor Zr. Reinhilde. Daarom kunnen en mogen wij haar nu nazeggen: “scimus Christum surrexisse a mortuis vere; tu nobis, victor rex, miserere!”