zaterdag 27 februari 2021

Lezingen H. Mis 2e zondag van de vasten, jaar B “Dit is mijn Zoon, de Welbeminde, luistert naar Hem.”

Eerste lezing (Gen. 22,1-2.9a.10-13.15-18)
Uit het Boek Genesis.
In die dagen gebeurde het, dat God Abraham op de proef stelde.
Hij zei tot hem:
“Abraham.”
En hij antwoordde:
“Hier ben ik.”
Hij zei:
“Ga met Isaäk,
uw enige zoon, die gij liefhebt,
naar het land van de Moria
en draag hem daar op de berg, die Ik u zal aanwijzen,
als brandoffer op.”
Toen zij de plaats bereikt hadden, die God hen had aangewezen,
bouwde Abraham daar een altaar,
stapelde er het hout op,
bond zijn zoon Isaäk vast en legde hem op het altaar,
boven op het hout.
Toen Abraham echter zijn hand uitstak naar het mes
om daarmee zijn zoon de keel af te snijden,
riep de engel van de Heer hem van uit de hemel toe:
“Abraham, Abraham!”
En hij antwoordde:
“Hier ben ik.”
Hij zei:
“Raak de jongen met geen vinger aan en doe hem niets!
Ik weet nu dat gij God vreest,
want gij hebt Mij uw enige zoon niet willen onthouden.”
Abraham keek om zich heen
en bemerkte een ram, die met zijn horens in het struikgewas
vastzat.
Hij greep de ram en droeg die als brandoffer op,
in plaats van zijn zoon.
Toen riep de engel van de Heer
voor de tweede maal uit de hemel
tot Abraham
en zei:
“Bij Mijzelf heb Ik gezworen
- spreekt de Heer -
omdat gij dit gedaan hebt
en Mij uw eigen zoon niet hebt onthouden,
daarom zal Ik u overvloedig zegenen
en uw nakomelingen talrijker maken dan de sterren
aan de hemel
en de zandkorrels op het strand van de zee.
Uw nakomelingen zullen de poort van hun vijand bezitten.
Door uw nakomelingen komt zegen over alle volken van de aarde,
omdat gij naar mij hebt geluisterd.”

Tweede lezing (Rom. 8,31b-34)
Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Rome.
Broeders en zusters,
indien God voor ons is,
wie zal dan tegen ons zijn?
Hij heeft zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard:
voor ons allen heeft Hij Hem overgeleverd.
En zou Hij ons na zulk een gave ook niet al het andere schenken?
Wie zal Gods uitverkorenen aanklagen?
God die rechtvaardigt?
Wie zal hen veroordelen?
Christus Jezus misschien, die gestorven is,
meer nog, die is opgewekt
en die, gezeten aan Gods rechterhand, onze zaak bepleit?

Evangelie (Mc. 9,2-10)
In die tijd
nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee
en bracht hen boven op een berg
waar zij geheel alleen waren.
Hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd:
zijn kleed werd glanzend
en zo wit als geen bleker ter wereld maken kan.
Elia verscheen hun samen met Mozes
en zij onderhielden zich met Jezus. Petrus nam het woord en zei tot Jezus:
“Rabbi, het is goed dat we hier zijn.
Laten we drie tenten bouwen,
een voor U, een voor Mozes en een voor Elia.”
Hij wist niet goed wat hij zei,
want ze waren allen geheel verbluft.
Een wolk kwam hen overschaduwen
en uit die wolk klonk een stem:
“Dit is mijn Zoon,
de Welbeminde,
luistert naar Hem.”
Toen ze rondkeken,
zagen ze plotseling niemand anders bij hen dan alleen Jezus.
Onder het afdalen van de berg
verbood Jezus hun aan iemand te vertellen wat ze gezien hadden,
voordat de Mensenzoon uit de doden zou zijn opgestaan.
Zij hielden het inderdaad voor zich,
al vroegen zij zich onder elkaar af
wat dat opstaan uit de doden mocht betekenen.
Woord van de Heer.
Wij danken God.

Lezingenofficie 2e zondag van de Veertigdagentijd Liturgia Horarum "De Wet is door Mozes gegeven; de genade echter en de waarheid zijn ons geworden door Jezus Christus"


Lezingen van het Lezingenofficie


 Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli (1420-1497)

Eerste lezing

Uit het Boek Exodus
13, 17-14, 9

De tocht van de Joden tot aan de Rode Zee

Toen de farao het volk had laten vertrekken, leidde God hen niet langs de weg die door het gebied van de Filistijnen loopt, ook al was dat de kortste route. God dacht namelijk: Als ze strijd zouden moeten leveren, konden ze wel eens spijt krijgen en teruggaan naar Egypte. Daarom liet hij het volk een omweg maken en door de woestijn naar de Rietzee trekken. De Israëlieten waren als een geordend leger uit Egypte weggetrokken. Mozes had het lichaam van Jozef meegenomen, omdat Jozef de Israëlieten plechtig had laten zweren dat te zullen doen. ‘God zal zich jullie lot aantrekken,’ had hij gezegd, ‘en dan moeten jullie mijn lichaam van hier met je meenemen.’

Nadat ze Sukkot hadden verlaten, sloegen ze hun kamp op in Etam, aan de rand van de woestijn. De Heer ging voor hen uit om hun de weg te wijzen, overdag in een wolkkolom, ’s nachts in een lichtende vuurzuil. Zo konden ze dag en nacht verder trekken. Overdag ging de wolkkolom het volk voortdurend voor, en ’s nachts de vuurzuil.

De Heer zei tegen Mozes: ‘Zeg tegen de Israëlieten dat ze omkeren en hun kamp opslaan voor Pi-Hachirot, tussen Migdol en de zee; jullie moeten je kamp recht tegenover Baäl-Sefon opslaan, vlak bij de zee. De farao zal denken dat jullie de weg kwijt zijn geraakt en de woestijn niet meer uit kunnen komen. Ik zal ervoor zorgen dat hij onverzettelijk blijft, zodat hij jullie achtervolgt, en dan zal ik mijn majesteit tonen door de farao en zijn hele leger ten val te brengen. Dan zullen de Egyptenaren beseffen dat ik de Heer ben.’ De Israëlieten gehoorzaamden.

Toen aan de farao, de koning van Egypte, bericht werd dat het volk gevlucht was, kregen hij en zijn hovelingen spijt. ‘Hoe konden we Israël zomaar laten vertrekken!’ zeiden ze. ‘Nu zijn we onze slaven kwijt.’ De farao liet zijn strijdwagen inspannen en verzamelde zijn krijgsvolk. Hij nam de zeshonderd beste wagens van Egypte mee, en ook alle andere, stuk voor stuk bemand met officieren. De Heer zorgde ervoor dat de farao, de koning van Egypte, onverzettelijk bleef, zodat hij de achtervolging van de Israëlieten inzette, die onbevreesd vertrokken waren. De Egyptenaren achtervolgden hen, en haalden hen in bij Pi-Hachirot, waar het volk van Israël zijn kamp had opgeslagen, dicht bij de zee, tegenover Baäl-Sefon.

Tweede lezing
Uit de Preken van Leo I, de Grote, paus

De Wet is door Mozes gegeven; de genade echter en de waarheid zijn ons geworden door Jezus Christus

Voor de ogen van uitverkoren getuigen openbaart de Heer zijn heerlijkheid, en de gedaanten van Zijn lichaam, die Hij met de overige mensen gemeen heeft, glanst nu met zulk een heerlijkheid, dat zijn gelaat gelijk is aan de glans van de zon en zijn klederen gelijken op de blankheid van sneeuw.

Bij deze gedaanteverandering werd dit vooral beoogd: uit de harten van de leerlingen de schande van het kruis weg te nemen. Ook zou de vernedering van zijn vrijwillig lijden hun geloof niet schokken, nadat hun de majesteit van zijn verborgen waardigheid was geopenbaard.

Maar met niet minder voorzorg werd daarmee de hoop van de heilige Kerk gefundeerd, zodat heel het Lichaam van Christus zou erkennen, hoedanig de vernedering zou zijn, die het zou krijgen; en alle ledematen en deelgenootschap in het vooruitzicht hadden in die heerlijkheid, die zij nu reeds in het Hoofd hadden zien glanzen.

Dit had de Heer al in gelijke zin gezegd, toen Hij over zijn komst in heerlijkheid sprak: Dan zullen de rechtvaardigen schitteren als de zon in het Rijk van hun Vader. Terwijl ook de heilige apostel Paulus hetzelfde getuigt, als hij zegt: want ik ben van mening, dat het lijden van deze tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid waarvan ons de openbaring te wachten staat. En elders: Gij zijt immers gestorven en uw leven, en nu met Christus verborgen in God, Christus is uw leven, en wanneer Hij verschijnt, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid.

Om zijn leerlingen in de waarheid te bevestigen en tot de volledige kennis te brengen, voegde Hij bij dit wonder nog een andere onderrichting.

Want Mozes en Elias, de Wet namelijk en de Profeten, verschenen en spraken met Christus, opdat op de meest werkelijke manier in de tegenwoordigheid van die vijf mannen vervuld zou worden wat gezegd was: elk woord is betrouwbaar bij twee of drie getuigen.

Wat is meer betrouwbaar, wat zekerder dan het woord, waarbij de bazuin van het oude en nieuwe Testament meeklinkt, wanneer het gepredikt wordt, en waarbij de instrumenten van de oude getuigenissen met de evangelische leer meeklinken?

De inhoud van beide verbonden stemmen met elkaar overeen. En de voorafgaande tekenen onder het omhulsel van mysteries hadden Hem voorspeld, die de glans van de heerlijkheid nu openlijk en duidelijk toonde. Omdat, zoals de H. Johannes zegt: de Wet is gegeven door Mozes, maar de genade en de waarheid kwamen door Jezus Christus,  in Wie de belofte van de profetische beelden werd vervuld, en de betekenis duidelijk werd van de wettelijke voorschriften, omdat Hij door zijn tegenwoordigheid de waarheid leerde van de profetie en door de genade de onderhouding van de geboden mogelijk maakte.

Moge dan volgens de prediking van het allerheiligste Evangelie het geloof bij allen bevestigd worden, en laat niemand zich schamen voor het kruis van Christus, waardoor de wereld is verlost.

En laat ook niemand ofwel vrezen iets te moeten lijden voor de gerechtigheid, ofwel wantrouwend staan tegenover de vervulling van de belofte, want door de arbeid komt men tot de rust en door de dood gaat men over tot het leven. Omdat Hij alle zwakte van onze onbeduidendheid op zich genomen heeft, zullen wij in Hem overwinnen wat Hij overwonnen heeft en ontvangen wat Hij beloofd heeft, als wij Hem blijven belijden en beminnen.

Daarom, hetzij om zijn geboden te onderhouden of tegenslagen te dragen, altijd moet de stem van de Vader, die er aan vooraf ging, in onze oren blijven klinken: Deze is mijn Zoon, mijn Welbeminde, in Wie Ik mijn welbehagen heb: Luistert naar Hem.




zondag 21 februari 2021

Pope Benedict XVI The feast of the Chair of St. Peter (2006) "A Privileged Sign of the Love of God"

Pope Benedict XVI's address on the feast of the Chair of St. Peter,
 Febr 22, 2006
 "A Privileged Sign of the Love of God"


Dear Brothers and Sisters!
The Latin liturgy celebrates today the feast of the Chair of Peter. It is a very ancient tradition, witnessed in Rome since the end of the fourth century, which renders thanksgiving to God for the mission entrusted to the Apostle Peter and his successors.
"Cathedra" literally means the established seat of the bishop, located in the mother church of a diocese, which for this reason is called "cathedral," and it is the symbol of the authority of the bishop and, in particular, of his "magisterium," that is, of the evangelical teaching that he, insofar as a successor of the apostles, is called to guard and transmit to the Christian community.
When the bishop takes possession of the local Church that is entrusted to him, he, bearing the miter and the shepherd's crosier, sits on the cathedra. From that seat he will guide, as teacher and shepherd, the journey of the faithful in faith, hope and charity.
Which was, then, the "cathedra" if St. Peter? He, chosen by Christ as "rock" on which to build the Church (cf. Matthew 16:18), began his ministry in Jerusalem, after the ascension of the Lord and Pentecost. The first "seat" of the Church was the Cenacle, and in all probability in that room, where Mary, the Mother of Jesus, also prayed with the disciples, a special place was reserved for Simon Peter.
Subsequently, the see of Peter was Antioch, a city situated on the Oronte River in Syria, today Turkey, which at the time was the third metropolis of the Roman Empire after Rome and Alexandria in Egypt. Of that city, evangelized by Barnabas and Paul, where "for the first time the disciples were called Christians" (Acts 11:26), Peter was the first Bishop.
In fact, the Roman Martyrology, before the reform of the calendar, established also a specific celebration of the Chair of Peter at Antioch. From there, Providence led Peter to Rome, where he concluded with martyrdom his course of service to the Gospel. For this reason, the See of Rome, which had received the greatest honor, received also the task entrusted by Christ to Peter of being at the service of all the local Churches for the building and unity of the whole People of God.
In this way the See of Rome came to be known as that of the Successor of Peter, and the "cathedra" of its Bishop represented that of the apostle charged by Christ to feed all his flock. It is attested by the most ancient Fathers of the Church, as for example St. Irenaeus, bishop of Lyon, who in his treatise "Against Heresies" describes the Church of Rome as "greatest and most ancient, known by all; … founded and constituted at Rome by the two glorious Apostles Peter and Paul"; and he adds: "With this Church, because of her outstanding superiority, the universal Church must be in agreement, that is, the faithful everywhere" (III, 3, 2-3).
Tertullian, for his part, affirms: "How blessed this Church of Rome is! The Apostles themselves shed on her, with their blood, the whole of the doctrine" ("La Prescrizione degli Eretici," 36). The Chair of the Bishop of Rome represents, therefore, not only his service to the Roman community, but also his mission of guide of the whole People of God.
To celebrate the "Chair" of Peter, as we do today, means, therefore, to attribute to it a strong spiritual significance and to recognize in it a privileged sign of the love of God, good and eternal Shepherd, who wants to gather the whole of his Church and guide her along the way of salvation.
Among so many testimonies of the Fathers, I would like to refer to that of St. Jerome, taken from a letter of his to the Bishop of Rome, particularly interesting because he makes explicit reference in fact to the "chair" of Peter, presenting it as the safe harbor of truth and peace. Jerome writes thus: "I decided to consult the chair of Peter, where that faith is found exalted by the lips of an Apostle; I now come to ask for nourishment for my soul there, where once you received the garment of Christ. I follow no leader save Christ, so I enter into communion with your beatitude, that is, with the chair of Peter for this I know is the rock upon which the Church is built! ("Le Lettere," I, 15,1-2).
Dear Brothers and Sisters, in the apse of St. Peter's Basilica, as you know, is found the monument to the Chair of the Apostle, a mature work of Bernini, made in the shape of a great bronze throne, supported by the statues of four Doctors of the Church, two from the West, St. Augustine and St. Ambrose, and two from the East, St. John Chrysostom and St. Athanasius.

I invite you to pause before that evocative work, which today it is possible to admire decorated with so many candles, and pray in a particular way for the ministry that God has entrusted to me. Raising one's gaze to the alabaster glass window that opens precisely above the chair, invoke the Holy Spirit, so that he will always sustain with his light and strength my daily service to the whole Church. For this, as for your devoted attention, I thank you from my heart.

zaterdag 20 februari 2021

Lezingen H. Mis 1e zondag van de vasten, jaar B Hij werd door de Satan op de proef gesteld en de engelen bewezen Hem hun diensten.


Eerste lezing
: Gen. 9, 8-15

Dit zei God tot Noach en zijn zonen:

“Nu ga Ik mijn verbond aan met u en met uw nageslacht

en met alle levende wezens die bij u zijn,

met de vogels en de viervoetige dieren,

met alle dieren van de aarde die bij u zijn,

met al wat uit de ark is gekomen,

al het gedierte van de aarde.

Ik ga met u een verbond aan

dat nooit meer enig levend wezen

door het water van de vloed zal worden uitgeroeid

en dat er zich nooit meer

een vloed zal voordoen om de aarde te verwoesten.”

En God zei:

“Dit is het teken van het verbond

dat Ik instel tussen Mij en u

en alle levende wezens die bij u zijn,

voor alle geslachten.

Ik zet mijn boog in de wolken;

die zal het teken zijn van het verbond

tussen Mij en de aarde.

Wanneer Ik op de aarde de wolken samenpak

en de boog in de wolken zichtbaar wordt,

dan zal Ik denken aan het verbond

tussen Mij en u en alle levende wezens;

alles wat leven heeft.

De wateren zullen nooit meer zwellen

tot een vloed om al wat leeft te verdelgen.”


Tweede lezing: 1 Petr. 3, 18-22

Christus is eens voor al

gestorven voor de zonden

– de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen –

om ons tot God te brengen.

Gedood naar het vlees,

werd Hij ten leven gewekt naar de geest.

Zo ging Hij heen en predikte voor de geesten in de kerker,

die eertijds, in de dagen dat Noach de ark bouwde,

weerspannig waren geweest,

terwijl God in zijn lankmoedigheid geduld oefende.

In de ark bleven slechts enkelen, niet meer dan acht personen,

behouden te midden van het water.

Dit was een voorafbeelding van het doopwater

waardoor gij nu gered wordt.

De doop beoogt niet de verwijdering van lichamelijke onreinheid,

maar de verbintenis met God van een goed geweten,

krachtens de opstanding van Jezus Christus,

die ten hemel gevaren, zetelt aan Gods rechterhand,

nadat engelen en machten en krachten

aan Hem onderworpen zijn.


Evangelie: Mc. 1, 12-15

In die tijd dreef de Geest Jezus naar de woestijn.

Veertig dagen bracht Hij in de woestijn door,

terwijl Hij door de satan op de proef werd gesteld.

Hij verbleef bij de wilde dieren

en de engelen bewezen Hem hun diensten.

Nadat Johannes was gevangen genomen

ging Jezus naar Galilea

en verkondigde Gods Blijde Boodschap.

Hij zei:

“De tijd is vervuld en het Rijk Gods is nabij;

bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap.”

Woord van de Heer.

Wij danken God.

Daily Dose of Latin 1 John 1:1

vrijdag 19 februari 2021

H. Augustinus: Christus’ avondoffer op het Kruis werd bij de Verrijzenis een morgen-gave




Heer, ik heb tot U geroepen, verhoor mij. Dit kunnen wij allen zeggen. Dit zeg niet ik, maar de gehele Christus. En meer nog is dit gezegd door de Persoon van het Lichaam. Omdat Hij het was, die toen Hij met het vlees bekleed was heeft gebeden, en vanuit de persoon van zijn lichaam tot de Vader bad, en toen Hij bad, dropen er druppels bloed van heel zijn lichaam af. Zo staat er geschreven in het Evangelie: Jezus bad in een vurig gebed, en Hij zweette Bloed. Wat is die bloedvloeiing uit heel zijn Lichaam anders dan het lijden van de martelaren in geheel de Kerk?
Heer, ik heb tot U geroepen, verhoor mij. Luister naar de stem van mijn smeking, zolang ik tot U blijf roepen. Denkt ge, dat ge ermee klaar bent met te zeggen: Ik heb tot U geroepen? Ge hebt geroepen, maar wees daarom nog niet zeker. Als de kwelling voorbij is, eindigt ook het roepen. Maar als de kwelling van de Kerk en van het Lichaam van Christus tot het einde van de wereld blijft, moet men niet alleen zeggen: Ik heb tot U geroepen, verhoor mij, maar: Luister naar de stem van mijn smeking zolang ik tot U blijf roepen. Moge mijn gebed als een wierook opstijgen voor uw aanschijn en moge het opheffen van mijn handen voor U zijn als een avondoffer.
Iedere christen weet, dat diot gewoonlijk begrepen wordt van het Hoofd zelf. Want toen tegen de avond de dag reeds ten einde liep, legde Hij op het kruis zijn leven af, om het weer terug te nemen; Hij verloor het niet zonder zin. Maar toch ook hier zijn wij voorafgebeeld. Want wat hing er van Hem anders aan het kruis, dan wat Hij van ons ontvangen heeft? En hoe kan het gebeuren, dat God de Vader op een bepaald ogenblik zijn enige Zoon opgeeft en verlaat, die toch met Hem één God is? Hij sloeg onze zwakheid toch aan het kruis, waar, zoals de Apostel zegt: onze oude mens aan het kruis geslagen is met Hem, en Hij met de stem van diezelfde mens van ons uitriep: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?
Dat is dus het avondoffer, het lijden van de Heer, het kruis van de Heer, de opdracht van het heilzame slachtoffer, het door God aangenomen brandoffer. Dat avondoffer werd bij de Verrijzenis een morgen-gave. Het gebed dus, dat zuiver gericht wordt vanuit een gelovig hart, stijgt als wierook op van het heilig altaar. Niets is welriekender voor de Heer. Mogen allen die geloven deze geur verspreiden.
Onze oude mens, dus, zo luiden de woorden van de Apostel, is aan het kruis geslagen met Hem, opdat, zegt hij, het lichaam der zonde wordt vernietigd zodat wij niet langer aan de zonde dienstbaar zijn.

Ex Enarrationibus in psalmos, Ps 140,4-6; CCL 40,2028-2029

Lectio divina linqua latina Liturgia Horarum Sabbato post Cineres Amicitia Dei. De vriendschap met God.

Ad Officium lectionis



Lectio altera
Ex Tractátu sancti Irenæi epíscopi Advérsus hæreses
(Lib. 4, 13, 4 — 14, 1: SCh 100, 534-540)

Tweede lezing

Uit het Tractaat ‘Tegen de ketters’ van de H. Irenæus, bisschop

De vriendschap met God

Onze Heer, het Woord Gods, begon met zijn dienaren tot God te trekken, daarna schonk Hij hun, die Hem onderworpen waren, de vrijheid, zoals Hij tegen zijn leerlingen zei: Ik noem u geen dienaren meer, want de dienaar weet niet wat zijn Heer doet; , u noem Ik mijn vrienden, omdat Ik u alles geopenbaard heb, wat Ik van mijn Vader heb gehoord.
Want de vriendschap van God geeft de onsterfelijkheid aan allen die deze verlangen.
In het begin dan ook vormde God Adam, niet alsof Hij de mens nodig had, maar als iemand aan wie Hij zijn weldaden kon schenken. Want niet alleen vóór Adam maar ook vóór de hele schepping verheerlijkte het Woord zijn Vader, en in Hem blijvend werd Hijzelf door de Vader verheerlijkt, zoals Hijzelf zegt: Vader, verheerlijk Mij met de heerlijkheid, die Ik bezat vóór de grondvesting van de wereld.
Hij beval ons niet hem te volgen, omdat Hij onze dienst nodig had, maar om onszelf het heil te schenken. Want de Verlosser volgen is delen in het heil; en het Licht volgen is het licht ontvangen.
Want wie in het licht zijn, doen zelf het licht niet ontbranden, maar worden door het licht verlicht en er door bestraald. Zelf geven zij het licht niets, maar doot die weldaad te ontvangen worden zij door het licht verlicht.
Zo is ook de dienst aan God bewezen. Deze schenkt God wel niets, noch heeft God behoefte aan onze verering. Maar Hijzelf geeft aan die Hem volgen en dienen het onbederfelijke leven en de eeuwige glorie, en bewijst daarmee een weldaad aan die Hem dienen om reden van hun dienen, en aan die Hem volgen omdat zij Hem volgen, maar niet omdat Hij van hen een weldaad ontvangt. Hij is immers rijk, volmaakt en zonder behoefte.
Hiérom dan ook vraagt God van de mensen dienstbaarheid, om aan hen die volharden en zijn dienst, weldaden te bewijzen, omdat Hij goed en barmhartig is. Waar naarmate God niemand nodig heeft, heeft de mens behoefte aan de vereniging met God.

Dit toch is de glorie van de mens, te blijven en te volharden in de dienst van God. En daarom zei de Heer tot zijn leerlingen: Niet gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik u, waarmee Hij wilde zeggen, dat niet zij Hem verheerlijkten door Hem te volgen, maar dat zijzelf, door de Zoon Gods te volgen, door Hem verheerlijkt werden. En elders zegt Hij: Ik wil dat, waar Ik ben, ook zij zijn, opdat zij mijn heerlijkheid zien.

Second Reading

From the treatise Against Heresies by Saint Irenaeus, bishop

The friendship of God

Our Lord, the Word of God, first drew men to God as servants, but later he freed those made subject to him. He himself testified to this: I do not call you servants any longer, for a servant does not know what his master is doing. Instead I call you friends, since I have made known to you everything that I have learned from my Father. Friendship with God brings the gift of immortality to those who accept it.
  In the beginning God created Adam, not because he needed man, but because he wanted to have someone on whom to bestow his blessings. Not only before Adam but also before all creation, the Word was glorifying the Father in whom he dwelt, and was himself being glorified by the Father. The Word himself said: Father, glorify me with that glory I had with you before the world was.
  Nor did the Lord need our service. He commanded us to follow him, but his was the gift of salvation. To follow the Saviour is to share in salvation; to follow the light is to enjoy the light. Those who are in the light do not illuminate the light but are themselves illuminated and enlightened by the light. They add nothing to the light; rather, they are beneficiaries, for they are enlightened by the light.
  The same is true of service to God: it adds nothing to God, nor does God need the service of man. Rather, he gives life and immortality and eternal glory to those who follow and serve him. He confers a benefit on his servants in return for their service and on his followers in return for their loyalty, but he receives no benefit from them. He is rich, perfect and in need of nothing.
  The reason why God requires service from man is this: because he is good and merciful he desires to confer benefits on those who persevere in his service. In proportion to God’s need of nothing is man’s need for communion with God.

  This is the glory of man: to persevere and remain in the service of God. For this reason the Lord told his disciples: You did not choose me but I chose you. He meant that his disciples did not glorify him by following him, but in following the Son of God they were glorified by him. As he said: I wish that where I am they also may be, that they may see my glory.

donderdag 18 februari 2021

Het ware gezicht van facebook

Nu het klooster al maanden zonder te weten waarom en voor onbepaalde tijd wordt geblokkeerd op facebook, is nu toch maar wat verder gegraven en om te beginnen een onderzoek in het Handelsregister ingesteld, En wat blijkt? Facebook heeft ook in Nederland een gezicht:

KvK-nummer 51401282

Facebook Netherlands B.V.

Bezoekadres

Jollemanhof 15, Pakhuis Amsterdam 2nd floor, 1019GW Amsterdam

Of ook daar de post wordt gelezen zal moeten blijken, in ieder geval kunnen ook toezichthouders hun aanzeggingen daar kwijt. Daarvoor lijkt het hoog tijd. Facebook immers houdt er een platform op na waaraan zij geld verdient, naar het schijnt zelfs veel geld, en dat doet zij in ruil voor informatie (data) over haar gebruikers die in facebook een vehikel wordt aangeboden om zich bekend te maken. Bekender dan zij zouden zijn zonder facebook. Als je dat aanbiedt aan iedereen, mag je daarbij niet zonder grond uitzonderingen maken bijvoorbeeld voor ons klooster met de mededeling dat iemand ons heeft aangegeven als "aanstootgevend" hetgeen vervolgens voldoende is voor uitsluiting. Doe je dat wel, dan noemen we dat niet alleen in Nederland discriminatie. Nederlanders worden daartegen beschermd, ook door de strafwet.


Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Feria VI post Cineres Oratio est lumen animi Het gebed is een licht voor de ziel

Ad Officium lectionis


Lectio altera
Ex Homilíis Pseudo-Chrysóstomi
(Supp., Hom. 6 De precatione: PG 64, 462-466)
Tweede lezing

Uit de homilieën van de H. Johannes Chrysostomus, bisschop

Het gebed is een licht voor de ziel

Het hoogte goed is het gebed en de samenspraak met God;  want dat is de gemeenzaamheid en de vereniging met God; en zoals de ogen van het lichaam, die het licht zien, zelf gaan stralen, zo wordt ook de ziel, die op God gericht staat, door diens onuitsprekelijk licht verlicht. Ik bedoel hier het gebed, dat niet uit sleur geschiedt, maar uit de ziel voortkomt; dat niet beperkt blijft tot bepaalde tijden en uren, maar dat dag en nacht voortduurt.

Want niet alleen dán moet men zich plotseling tot God richten als men wil gaan bidden, maar ook als ge met verschillende verplichtingen bezig zijt, met de zorg voor armen, of met andere zorgen, of uitingen van goed-menselijke gulheid. Ook dán moet ge deze bezigheden als gezouten doen vergezeld gaan van een verlangen naar en een denken aan God, om e alle voor de Heer tot en allerheerlijkste spijs te smaken, smakelijk door de liefde tot God. We kunnen er heel ons leven lang een overvloedige vrucht uit plukken, als wij heel veel tijd aan het gebed besteden.

Het gebed is licht voor de zielen, ware kennis van God, middelaar tussen God en de mensen. De ziel, die door het gebed tot de hemel wordt opgeheven, omvat God met onuitsprekelijke omhelzingen, zoals een kind schreiend tot zijn moeder roept, vragend om goddelijke melk. Ze vraagt om de vervulling van haar eigen wensen, en ze ontvangt gaven, die boven heel de zichtbare natuur uit liggen.

Want het gebed is een eerbiedwaardige middelaar bij God. Het verblijdt de ziel en brengt het gemoed tot rust. Maar meen nu niet, dat het gebed enkel uit woorden bestaat. Het is een verlangen naar God, een onuitsprekelijke godsvrucht, niet door mensen geschonken, maar door Gods genade. Waarover ook de Apostel zegt: Want wij weten niet eens, hoe wij behoren te bidden, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.

Als God iemand eenmaal zo’n wijze van smeken schenkt, is dat een rijkdom, die niet behoeft te verdwijnen. Het is een hemelse spijs, die de ziel verzadigt. Die deze heeft gesmaakt, wordt ontvlamd door een eeuwig verlangen naar de Heer als door een gloeiend vuur, dat een ziel doet branden.

Als ge uw huis op een oorspronkelijke manier wilt volmaken, beschilder het dan met bescheidenheid en nederigheid. Verleen het luister door het licht van de gerechtigheid. Versier uw huis met goede werken als met echt bladgoud en geef het aanzien door geloof en grootmoedigheid in plaats van muren vol mozaïeken. Maar boven alles moet ge het gebed als de gevelspits er boven op plaatsen als de bekroning van uw huis, om het tot een volmaakt huis voor de Heer te maken en Hem daar te ontvangen als in schitterend koninklijk paleis, Hem als een beeld voortdurend opgesteld houdend in de tempel van uw ziel, en Hem daar bezittend door zijn genade.

Octavie Wolters Linosnede van de Kerkberg - waar we heel blij zijn!


woensdag 17 februari 2021

Mgr. Jan Hendriks "Laten we bidden dat God ons mag helpen nieuwe mensen te worden"

Stof zijt gij....

De veertigdagentijd begint, tijd van vasten, gebed en caritas. Tijd van bezinning, omkeer en een nieuw begin. Het askruisje ontvangen we als een teken dat we beseffen dat we vergankelijke mensen zijn, dat we ons niet groter moeten maken dan we zijn, dat we genadebrood eten...

“Zo spreekt God de Heer: Keert tot mij terug, van ganser harte, met vasten, met geween en met rouwklacht. Scheurt uw hart en niet uw kleren, keert terug tot de Heer uw God, want genadig is Hij en barmhartig, lankmoedig en vol liefde...” (Joel, 2, 12vv.)

Er zijn momenten in ons leven dat God ons heel nabij is en andere momenten dat we ons niet zo door Hem gedragen voelen. Als je in vreugde en vrede bent, als je Onze Lieve Heer dicht bij je weet, als je je dankbaar voelt om alles wat Hij je heeft gegeven, om de weg waarop Hij je heeft geleid, dat Hij je heeft bewaard voor bepaalde moeilijkheden, als dat in je overheerst, dan zal er niet zo gauw een kwaad woord over je lippen komen, dan zullen er vredevolle en vreugdevolle gedachten en woorden uit je hart komen, omdat je hart daar vol van is. Je bent immers zelf in vrede en vreugde, wat zóu er dan anders uit je kunnen komen dan wat daaraan beantwoordt? En als je er zo aan toe bent, doe je ook niet zo gauw zonde.

Terwijl op een ander moment als je zelf agressieve gevoelens hebt naar anderen toe, als je te veel bent meegegaan in wereldse dingen, te weinig in de sfeer van God, om zo te zeggen, hebt geleefd, of als je negatief en mopperig bent, als je te gestresst bent, als je te hard gewerkt hebt en eigenlijk alles waardoor je die innerlijke ruimte, vrijheid en vrede wat kwijtraakt, alles waardoor je minder vanuit je gebed hebt geleefd - als bij­voor­beeld het gebed meer een formaliteit werd, een opgezegd iets, dan iets van je hart en ziel – dan is Hij – Onze Heer – niet zó bij je aanwezig als op die momenten van vrede en vreugde (een vrede en vreugde die overigens niets te maken hebben met de vraag of het je allemaal voor de wind gaat of niet: je kunt vervuld zijn van vrede en vreugde, terwijl je lijdt, omdat je weet en ervaart: Híj is er, Hij is bij mij).

Als je Hem op die manier wat kwijtraakt, Hij je niet zo levendig voor ogen staat, je hart niet zo vol is van Hem, je in beslag genomen wordt door je gevoelens, dan kom je gemakkelijker tot zonde, terwijl je als je in vreugde en vrede bent, je bijna automatisch tot goede daden en goede woorden komt. In die vreugde en vrede, met Hem in je hart, kun je ook de goede beslissingen nemen, terwijl je maar het beste niets kunt veranderen, als je in een dipje bent, het niet zo ziet zitten, of kwaad bent of angstig, of hoe dan ook verwijderd van God.

Nu is het niet altijd zo gemakkelijk om die vrede en vreugde weer terug te krijgen als je die kwijt bent geraakt. Er zijn zaken waar je je erg veel zorgen over maakt, dingen die je in beslag nemen en je hebt geen knop die je om kunt zetten; je kunt inderdaad goed zeggen dat je dan meer moet bidden, maar het bidden gaat dan juist moeilijker. Jezus geeft vandaag in het evangelie in zekere zin een antwoord op die vragen. De mensen kwamen Jezus vragen waarom Zijn leerlingen niet vasten, terwijl de leerlingen van Johannes en de Farizeeën wél een vastendag hielden.

De Farizeeën hadden als supervromen de gewoonte aangenomen om twee dagen per week te vasten, terwijl voor de Joden in het algemeen alleen de Grote Verzoendag, een Joodse gedenkdag, als vastendag was voorgeschreven naast vastendagen die werden gehouden in bijzondere omstandigheden, in dagen van bijzondere nood. De leerlingen van Johannes hadden zich daar bij aangesloten, bij die praktijk van de Farizeeën. We zien dat ook in onze tijd wel dat mensen uit devotie extra wekelijkse vastendagen houden, soms op basis van bood­schappen op verschijnings­plaatsen.

En van ons allen wordt vanaf de komende Aswoensdag ook wel weer iets extra’s verwacht. Jezus keurt dat niet af, maar Hij zegt dat het niet gepast is voor Zijn leerlingen voor de tijd dat Hij met hen rondtrok, omdat zij nu Hem, de Bruidegom, in hun midden hebben. Het vasten past niet bij de vreugde de Heer, de Bruidegom van het nieuwe verbond, bij zich te hebben, zoals wij ook niet vasten op Pasen of op zondag, want dat is de dag van de Heer en van de vreugde om Zijn verrijzenis. Maar wanneer de Bruidegom is weggenomen, dan zullen ze vasten. Dat is een eerste antwoord op onze vraag: wat moet je doen als die bruidegom ver weg lijkt, je Zijn genadevolle aanwezigheid niet meer ervaart, als je meer wereldlijk dreigt te gaan denken en leven?

Het is goed om jezelf dan iets te ontzeggen, te vasten, want je moet los komen van de gerichtheid op je eigen ik. Dat kan heel goed op gebied van voedsel en drank, maar dat kan ook goed zijn een stukje zelfverloochening, jezelf iets ontzeggen op ander gebied bij­voor­beeld door er voor anderen te zijn, vooral voor mensen die het moeilijk hebben, ziek zijn of alleenof in het algemeen iets goeds te doen, tijd te geven en hartelijke aandacht aan een ander. Bezoek een zieke, luister naar haar of zijn verhaal en je wordt bevrijd van een heleboel onlust­ge­voe­lens. Zo treedt je uit jezelf en ontmoet je Christus in de minsten der zijnen.

Het tweede antwoord dat Jezus geeft is dat over de verstellap van ongekrompen stof die op een oud kleed wordt gezet of jonge wijn die in oude zakken wordt gedaan: dat past niet bij elkaar en daardoor krijg je ongelukken: er komen scheuren in het kleed en die zakken barsten open en de wijn gaat verloren. Jezus wil hiermee zeggen dat de vroomheid aangepast moet zijn. In zijn tijd betekende het dat er geen vermenging moest komen van het nieuwe wat Jezus bracht met de oude Joodse gebruiken, voor ons betekent het echter ook dat je geestelijk leven aangepast moet zijn aan de plaats waar je staat en dat het er in je geestelijk leven, in je gebedsleven niet zozeer om gaat bepaalde gebeden te doen, een werk “af” te hebben, naar God te zoeken met heel je hart.

Als het bidden niet zo gaat en je vol onrust en onvrede bent, is het antwoord niet dat je maar een dertigdaagse retraite moet doen, hoe goed dat ook is. Dat werkt als een nieuwe lap op een oud kleed. Eerst moet je de vrede hervinden en Gods te­gen­woor­digheid. Een auto heeft een remweg, heeft tijd en een afstand nodig om tot stilstand te komen, zo’n remweg hebben wij ook nodig om weer tot verdieping te komen, dus is de vraag: wat kan mij helpen om de onrust, de onvrede tot stilstand te brengen, Gods stem weer te horen en in vreugde en vrede te zijn? Vandaag begint de veertigdagentijd. Laten we bidden dat God ons mag helpen nieuwe mensen te worden, om de dingen los te laten die we los moeten laten om te kunnen leven in de vrede die Hij ons door Zijn lijden, sterven en verrijzen heeft gebracht.