vrijdag 29 mei 2020

Regina Caeli - Gregoriaans - Chant



REGINA CAELI, LAETARE

Regina caeli, laetare, alleluia
Quia quem meruisti portare, alleluia.
Resurrexit sicut dixit, alleluia.
Ora pro nobis Deum, alleluia.
V. Gaude et laetare, Virgo Maria, alleluia,
R. Quia surrexit Dominus vere, alleluia.

QUEEN OF HAEVEN REJOICE

Queen of heaven rejoice! alleluia:
For He whom thou didst merit to bear, alleluia,
Hath arisen as he said, alleluia.
Pray for us to God, alleluia.
V. Rejoice and be glad, O Virgin Mary, alleluia.
R. Because the Lord is truly risen, alleluia.

KRÓLOWO NIEBA, WESEL SIĘ

Królowo nieba, wesel się, alleluja,
Bo Ten, któregoś nosiła, alleluja,
Zmartwychwstał jak powiedział, alleluja,
Módl się za nami do Boga, alleluja.
V. Raduj się i wesel, Panno Maryjo, alleluja
R. Bo zmartwychwstał Pan prawdziwie, alleluja.
*

Regina cæli – de Maria-antifoon met de vier alleluia’s in de Paastijd


Regina cæli – de Maria-antifoon met de vier alleluia’s  in de Paastijd

Het “Regina cæli” (“Koningin des hemels”) is een van de vijf Maria-antifonen die in de Getijden worden gezongen ter afsluiting van de Completen.

Het gebruik na de Completen de dag te besluiten met een groet aan Maria gaat terug tot de 11e -12e eeuw toen onder invloed van de opbloei van de Christus- en Mariadevotie enkele nieuwe orden zoals die van de Karthuizers, Dominicanen, Carmelieten, Camalduenzen en Cisterciensers een mariale “kleur” aan hun spiritualiteit gaven.

Het einde van de dag, wanneer de nacht over de aarde neerdaalt, zo dacht men, was  bijzonder geschikt om aan het geheim van de Menswording van de Zoon van God uit de Maagd Maria te herinneren. Men wilde op hetzelfde uur waarop volgens een oude traditie God Maria door de Engel begroette, eveneens zelf de Moeder van de Verlosser groeten.
Men deed dit bij voorkeur met gezangen, waarvan alleen al de formulering aan de groet van de Engel herinnert.

Tekst

Regina cæli, laetare, alleluia
Quia quem meruisti portare, alleluia,
Resurrexit, sicut dixit, alleluia,
Ora pro nobis Deum, alleluia.

Vertaling

 Koningin des hemels, verheug u, alleluia.
Omdat Hij, die gij waardig geweest zijt te dragen, alleluia,
Verrezen is, zoals Hij gezegd heeft, alleluia,
Bid God voor ons, alleluia.

Oorsprong

De mensen uit de Middeleeuwen hadden een hoge achting voor de Maria-antifoon in de paastijd, het “Regina cæli”: velen meenden dat het gezang rechtstreeks uit de hemel was gekomen. In de veelgelezen, rond 1265 samengestelde “Legenda aurea” van de dominicaan Jacobus Voragine († 1298) vond de legendarische overlevering ingang, die de schijnbare hemelse oorsprong van de antifoon in de tijd van de heilige paus Gregorius de Grote († 604) plaatste. Paus Gregorius zou, zo verhaalt de “Legenda aurea”, met de bevolking van Rome een bidprocessie hebben gehouden om het einde van een epidemie af te smeken waaraan vele anderen, ook zijn voorganger waren gestorven. Men droeg in deze processie het beroemde, in de Maria Maggiore vereerde Mariabeeld “Salus populi Romani”, mee. Toen de processie in de buurt van het Mausoleum van Hadrianus (de “Engelenburcht”) de brug over de Tiber overtrok, hoorden de deelnemers aan de bidprocessie plotseling engelenstemmen die zongen:
“Regina cæli, laetare, alleluia
Quia quem meruisti portare, alleluia,
Resurrexit, sicut dixit, alleluia.”
Toen het engelenkoor na de derde alleluia verstomde zou paus Gregorius zelf de laatste regel “Ora pro nobis Deum, alleluia” hebben toegevoegd.

Het “Regina Cæli” is echter de meest recente van de vier Maria-antifonen en in werkelijkheid kan het “Regina cæli” in schriftelijke vorm worden herleid tot de twaalfde eeuw. De meeste bronnen wijzen erop dat het waarschijnlijk een aangepaste antifoon voor Kerstmis was. Het auteurschap is onbekend.

Het auteurschap werd ook wel toegeschreven aan Paus Gregorius V († 999) maar daarvoor is geen enkel fundamenteel bewijs. Volgens Franciscaanse literaire bronnen werd de antifoon reeds in de eerste helft van de dertiende eeuw gezongen. Samen met andere Maria-antifonen was zij opgenomen in het Klein Officie van de H. Maagd Maria van het Franciscaans brevier. Men zong de antifoon van Beloken Pasen tot Hemelvaart bij de “Benedictus” van de Lauden, het “Magnificat” van de Vespers en bij het ”Nunc dimittis” van de Completen. In 1263  bepaalde het generaal kapittel van de Minderbroeders dat gedurende de gehele paastijd na de Completen het “Regina cæli” of een andere Maria-antifoon - met daaraan een alleluia toegevoegd - moest worden aangeheven. Zo maakten de Franciscanen, waar zij zich ook vestigden, vanaf de zestiger jaren van de dertiende eeuw het “Regina cæli” tot de geprivilegieerde Maria-antifoon in de paastijd. Toen de pauselijke hofkapel het Franciscaanse gebruik overnam, verspreidde het gebruik zich snel over de hele Kerk.

Plaats in het kerkelijk jaar

De antifoon maakt deel uit van de officiële liturgie van de Romeinse ritus. Het “Regina cæli” wordt na de Completen gezongen gedurende de Paastijd. De andere drie voornaamste Maria-antifonen worden volgens liturgisch gebruik in andere perioden gezongen:
·        “Ave Regina Caelorum”, bij voorkeur tussen Maria Lichtmis en de woensdag in de Goede Week
·        “Alma Redemptoris Mater” vanaf de eerste zondag van de Advent tot Maria Lichtmis.
·        Salve Regina” tussen Drievuldigheidszondag en het hoogfeest van Christus Koning.

De regeling van bovengenoemde liturgische periodes voor de vier Maria-antifonen werd vastgelegd in het posttridentijnse Romeinse Brevier van Pius V (1568) gaat terug en bleef gelden tot aan de liturgische hervorming van Vaticanum II.

Sindsdien is men “vrij” om na de Completen alle Maria-antifonen (ook het “Sub tuum praesidium”) te  zingen, behalve in de Paastijd want dan is het Regina Caeli verplicht.
Terzijde zij opgemerkt dat de antifoon “Sub tuum praesidium” afwijkt van de vier andere antifonen die gekoppeld zijn aan de dagsluiting. Het thema van de Boodschap van de Engel Gabriel aan Maria ontbreekt namelijk in deze antifoon.

“Regina cæli” de Maria-antifoon voor de Paastijd

De antifoon begroet Maria op paas-wijze: het “Chaire” van de Verkondigingsengel (Lc 1, 28) wordt hier niet met het gebruikelijke “Ave” weergegeven maar met “Lætare – Verheug u”. Zij spreekt Maria ook aan met een paas-eretitel: “Koningin des hemels”. Dat wil zeggen dat Maria als Moeder van Christus Koning, als “Puerpera regem” (Sedulius), nu reeds geheel deel heeft aan de paas-heerlijkheid van haar Zoon. De dichter nodigt de vereerders van de Moeder van Christus uit naar haar op te zien hoe zij nu is: de Maagd is Koningin geworden. Maar in haar verheffing is Maria tegelijkertijd het grote teken voor allen, die door het Doopsel met Christus zijn verbonden en met Hem één Lichaam vormen: “als eerste ontving zij van Christus de heerlijkheid, die ons allen beloofd is; zij is het begin, het beeld van de Kerk der voleinding” (Prefatie op het hoogfeest van Maria ten Hemelopneming). Voor alle gedoopten geldt de belofte: “Wie overwint, zal Ik naast Mij plaatsen op mijn troon . . .”(Apoc 3, 21) en “Ik zal u de kroon van het leven geven” (Apoc 2, 10). De in de hemel gekroonde Moeder van de Verlosser “die Hem droeg, Die alles draagt” (aanroeping in de Akathistos) heeft nu des te meer reden tot vreugde. De antifoon herinnert Maria aan de blijvende oorzaak van haar vreugde. Zij doet dit met precies dezelfde woorden als de Engel die op paasmorgen voor het lege graf de vrouwen de paasboodschap verkondigde: “Surrexit enim, sicut dixit – Hij is immers opgestaan, zoals hij gezegd heeft” (Mt 28, 6).

Toen het “Regina cæli” ontstond, was de reeds door Ephrem de Syriër († 373) aangenomen vrome mening wijd verbreid, dat de Moeder van Christus op paasmorgen als eerste de paasboodschap vernam. De Verrezen Heer Zelf zou allereerst aan zijn Moeder zijn verschenen en haar, voor alle anderen, zijn paasoverwinning hebben verkondigd. Zo roept het gezang “Regina cæli” iedere avond van de paastijd opnieuw de herinnering op aan de morgen van Pasen toen Christus uit de nacht van de dood als het stralend licht opging, dat nooit meer ondergaat.

De eenvoudige bede, waarmee de antifoon wordt besloten, verzoekt Maria om haar voorspraak. Zoals zij op aarde gebruik maakte van het voorrecht van haar moederschap van Christus (vgl. Joh 2, 3), zo zou zij dat ook in de hemel moeten doen. Haar Zoon, die na zijn verrijzenis als Heer en God leeft en heerst, is bij machte elk van haar beden te vervullen. De voornaamste van al haar beden spreekt het begeleidend gebed uit, dat aan het “Regina cæli” wordt toegevoegd, wanneer het “Regina cæli” - zoals gebruikelijk in de paastijd in plaats van het “Angelus” wordt gebeden - : “laat ons door zijn Moeder, de Maagd Maria, eenmaal komen tot de vreugde van het eeuwig leven”, met andere woorden ‘tot de onvergankelijke paasvreugde’.

Gebruikte literatuur
·        ANDREAS HEINZ: Die marianischen Schlussantiphonen im Stundengebet. Opgenomen in het  verzamelwerk: MARTIN KLÖCKNER, HEINRICH RENNINGS: Lebendiges Stundengebet, Vertiefung und Hilfe; Herder Freiburg im Breisgau, 1989, p.342-367

·        The Marian Library/International Marian Research Institute, Dayton, Ohio 45469-1390, page created by Kris Sommers:  http://campus.udayton.edu/mary/resources/antiph3.html 

dinsdag 26 mei 2020

St. Philip Neri - short movie




St. Philip Neri was born in Florence on July 21, 1515. He was a Christian missionary and founder of the Congregation of the Oratory.

At 18-years-old, Philip went to live with a wealthy family member in San Germano to assist in business. But soon after, he experienced a mystical vision, considered his Christian conversion.

He lost interest in business and felt a call from the Holy Spirit. So, he set out for Rome.

During his first two years in Rome, he spent his time in a solitary life, dedicating a lot of time to prayer.

In 1535, Philip began studying at the Sapienza and at St. Augustine's monastery. However, after three years, he set out to help the poor and re-evangelize the city.

He had a knack for starting up conversations and leading his listeners to the Christian Way of life.

In 1548, with the help of his confessor, Philip founded the Confraternity of the Most Holy Trinity for poor laymen to meet for spiritual exercises and service of the poor.

Philip's appealing nature won him friends from all societal levels, including that of Ignatius of Loyola and Charles Borromeo.

Philip was ordained to the priesthood in May 1551.

A large room was built above the church of San Girolamo to tend to Philip's growing number of pilgrims. Philip and the other priests were soon called the "Oratorians," because they would ring a bell to call the faithful in their "oratory."

The foundation for the Congregation of the Priests of the Oratory was officially approved in 1575.

Philip whole-heartedly desired the reform of the Catholic Church. His efforts to reach out to the lay people made him one of the great figures in the Counter Reformation of the Catholic Church and he soon earned the title, "Apostle of Rome."

On May 26, 1595, Philip suffered from a hemorrhage and passed away.

St. Philip Neri was beatified in 1615 and canonized in 1622.

He is the patron saint of Rome, US Special Forces, humor and joy. His feast day is celebrated on May 26.

zondag 24 mei 2020

De Maria Dogma's - Mgr. Hendriks vertelt

Giovanni Gabrieli - Omnes gentes

Abdij van Jouques (Odradek Records- Neumz-project) Feast of the Ascension: Introitus - Viri Galilaei

Category:Abbaye Notre-Dame-de-Fidélité de Jouques - Wikimedia Commons

Link met muziek prachtig gezongen door de Benedictinessen van de Abdij Jouques in het kader van het Neumz project gefaciliteerd door Odradek.

This Introit announces, with brilliance and with a melody that is among the most beautiful in the Gregorian repertoire, the great solemnity of the Ascension. The text, extracted from the Acts of the Apostles, is made up of the words of the angels to the Apostles on the Mount of Olives. Jesus ascended to heaven; Jesus must return one day.

This hymn presents us with a beautiful image. The Apostles look up to heaven, a gaze reflected by the Church. Ever since Christ ascended to heaven, the Church has kept looking to the sky in ardent expectation until He “returns” (Ita veniet). Jesus has gone for now, but he will return; the composer's intention, made explicit by the melodic treatment of this passage, was to highlight the second advent of Christ at the end of time, and thereby direct the gaze of the disciples of Christ to this ultimate coming of the Messiah that the Church awaits with all her love.

Our Introit, taken from the 7th mode, the angelic mode, is happy and enthusiastic, articulated using a powerful breath. It is a light piece, soaring even, and very flexible. It consists of three main melodic phrases: the first corresponding to the declaration of the angels; the second to their promise; and the third to the three alleluias that conclude this song of joy.

The melodic line unfolds with great rapidity, almost without any support, up to in cælum, an expression that punctuates the two sections and precedes the cadence, articulated here by the two words, ita veniet. Note the great contrast with what preceded: ita veniet is sung in a very broad, affirmative way, especially on the powerful held note at veniet, which requires a beautiful crescendo, just before the gentle conclusion of the cadence. The expansive length attached to veniet could well indicate, in the mind of the composer, the length of time spent waiting for the return of Christ.

Viri Galilaei,
quid admiramini aspicientes in caelum? Alleluia.
Quemadmodum vidistis eum ascendentem in caelum,
ita veniet,
alleluia, alleluia, alleluia.

Omnes gentes plaudite manibus :
jubilate Deo in voce exsultationis.

Men of Galilee,
why are you looking up at the sky with astonishment? Alleluia.
As you saw Jesus go up to heaven,
this is how he will return.
Alleluia, alleluia, alleluia.

All peoples, clap your hands:
rejoice to God in a joyful voice.

zaterdag 23 mei 2020

Lezingen H. Mis 7e zondag van Pasen, jaar A "dat zij U kennen, de enige ware God en Hem die Gij hebt gezonden: Jezus Christus.

Eerste lezing (Hand. 1,12-14)
Uit de Handelingen der Apostelen.
Nadat Jezus ten hemel was opgenomen,
keerden de apostelen van de Olijfberg naar Jeruzalem terug.
Deze berg ligt dichtbij Jeruzalem op sabbatsafstand.
Daar aangekomen gingen zij naar de bovenzaal
waar ze verblijf hielden:
Petrus en Johannes, Jakobus en Andreas,
Filippus en Tomas, Bartolomeüs en Matteüs,
Jakobus, zoon van Alfeüs,
Simon de IJveraar en Judas, de broer van Jakobus.
Zij allen bleven eensgezind volharden in het gebed
samen met de vrouwen,
met Maria, de moeder van Jezus, en met zijn broeders.

Tweede lezing (1 Petr. 4,13-16)
Dierbaren,
verheugt u in de mate dat gij deel hebt aan het lijden van Christus;
dan zult ge juichen van blijdschap,
wanneer zijn heerlijkheid zich openbaart.
Prijst u gelukkig, als men u hoont om de Naam van Christus:
het is een teken dat de Geest der heerlijkheid,
die de Geest van God is,
op u rust.
Zorgt dat niemand van u te lijden heeft
als moordenaar of dief of boosdoener of aanbrenger.
Maar wie als christen lijdt, moet zich niet schamen,
maar God eren met die naam.

Evangelie (Joh. 17,1-11a)
In die tijd sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en zei: “Vader, het uur is gekomen. Verheerlijk uw Zoon, opdat de Zoon U verheerlijke.
In die tijd sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en zei:
“Vader, het uur is gekomen.
Verheerlijk uw Zoon, opdat de Zoon U verheerlijke.
Gij hebt Hem immers macht gegeven over alle mensen
om eeuwig leven te schenken aan allen, die Gij Hem gegeven hebt.
En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen,
de enige ware God en Hem die Gij hebt gezonden: Jezus Christus.
Ik heb U op aarde verheerlijkt
door het werk te volbrengen, dat Gij Mij hebt opgedragen te doen.
Gij, Vader, verheerlijk Mij thans bij Uzelf
en geef Mij de heerlijkheid,
die Ik bij U had eer de wereld bestond.
Ik heb uw Naam geopenbaard aan de mensen,
die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt.
U behoorden ze toe;
Mij hebt Gij ze gegeven en zij hebben uw woord onderhouden.
Nu weten zij, dat al wat Gij Mij gegeven hebt, van U komt.
Want de boodschap, die Gij Mij hebt meegedeeld,
heb Ik hun meegedeeld,
en zij hebben ze aangenomen en naar waarheid erkend,
dat Ik van U ben uitgegaan,
en zij hebben geloofd, dat Gij Mij hebt gezonden.
Ik bid voor hen.
Niet voor de wereld bid Ik,
maar voor hen, die Gij Mij gegeven hebt, omdat zij U toebehoren.
Al het mijne is van U en het uwe is van Mij.
Zo ben Ik in hen verheerlijkt.
Ik blijf niet langer in de wereld, zij echter blijven in de wereld,
terwijl Ik naar U toe kom.”
Woord van de Heer.
Wij danken God.

W.A. Mozart - Litaniae Lauretanae B.M.V. KV 195


woensdag 20 mei 2020

John Henry Newman (1801-1890) Overweging op het Hoogfeest van Hemelvaart (1)


John Henry Newman (1801-1890)
Overweging op het Hoogfeest van Hemelvaart (1)

Hij steeg op ten hemel. – Ik volg U, Heer, op Uw weg naar de hemel; terwijl Gij opstijgt, gaan mijn hart en mijn geest met U mee. Nooit is er zulk een triomftocht geweest. Als kind was U in Bethlehem in menselijk vlees verschenen. Dat vlees, genomen uit de heilige Maagd, had niet bestaan voordat U het gevormd had tot een lichaam; het was een nieuw werk van Uw handen. En U ziel was geheel en al nieuw, geschapen door Uw almacht op het ogenblik waarop U haar heilige schoot binnenging. Die zuivere ziel en dat reine lichaam die U toen als kleed aannam, hadden hun begin op aarde en hadden nooit ergens anders bestaan. Dat is de triomftocht. De aarde stijgt op ten hemel. Ik zie U opstijgen. Ik zie die gestalte, die op het kruishout hing, die doorwonde handen en voeten, die doorstoken zijde; ze stijgen omhoog naar de hemel. En de engelen zijn vol jubel en de honderdduizenden zalige geesten, welke die heerlijke ruimte bevolken, gaan als de wateren uiteen voor Uw triomftocht. Het levend plaveisel van Gods paleizen verdeelt zich in tweeën, en de cherubijnen met vlammende zwaarden die het bolwerk van de hemel vormen tegen de gevallen mens, wijken uiteen en gaan open zodat U kunt binnentreden, en Uw heiligen in uw gevolg. O gedenkwaardige dag!
O gedenkwaardige dag! Dat voelen ook de apostelen nu de dag gekomen is, ofschoon zij het tevoren anders voelden. Toen deze dag nog komen moest, vreesden zij hem. Zij konden zich niet anders voorstellen dan dat het een groot verlies zou zijn; maar nu keerden zij naar Jeruzalem terug, zoals er geschreven staat “met grote blijdschap” (Luc 24,52).
Welk een zegepraal! Nu begrepen zij het. Nu begrepen zij welk een zwakheid het van hen geweest was, hun Heer en Meester, de glorieuze Aanvoeder van hun redding, de Kampioen en de Eerstgeborene van het menselijk gezin, deze kroon op zijn groot werk te misgunnen. Het was de zegepraal van de verloste mens. Het was de voltooiing van zijn verlossing. Het was het laatste bedrijf, waardoor al het voorafgaande duidelijk werd; want nu is de mens werkelijk in de hemel. Hij is nu in het bezit van zijn erfgoed getreden. In de persoon van de eeuwige Zoon van de Vader heeft het zondige geslacht nu een van zijn kinderen, een van zijn eigen vlees en bloed, in de hemel. Wonderbaarlijk huwelijk tussen hemel en aarde! In smarten was het begonnen. Maar nu zijn die lange weeën van die geheimzinnige bruiloftsdag voorbij: het huwelijksfeest is begonnen. Huwelijk en geboorte zijn samengegaan. Nu de Emmanuel de hemel binnentreedt, wordt de mens opnieuw geboren.
O Emmanuel, God in ons vlees! Ook wij hopen U met de hulp van Uw genade te volgen. Wij klemmen ons vast aan de zoom van Uw kleed bij Uw Hemelvaart; want zonder U kunnen wij niet opstijgen. O Emmanuel, welke een vreugdedag zal het zijn als wij de hemel binnentreden. Onuitsprekelijke verrukking na alle moeilijkheden. Niemand is sterk dan Gij, “tenuisti manum dexteram meam”- Gij houdt mij bij de rechterhand.
 Gij leidt mij naar Uw raadsbesluit en herstelt mij in ere. Wat heb ik toch in de hemel? Ook op aarde verlang ik niets anders buiten U. Al bezwijken mijn vlees en mijn hart, God is voor eeuwig de rots van mijn hart en mijn erfdeel” (Ps 72,23-26).

Uit: J.H.Newman, Overwegingen over Christelijk Geloofswaarheden (ca.1864), postuum uitgegeven door W.P. Neville onder de titel Mediations and Devotions, Londen 1893.

Hemelvaart op de Kerkberg 2019 - Plechtige Gregoriaans gezongen Hoogmis- stil, devoot en ontroerend (muziek bijgevoegd)

Om 07.45u hadden we in het klooster de Hoogmis met de Pastoor, Father Camillo en enkele vrienden van het klooster. We zongen vast en wisselen alles in het Gregoriaans met Missa XV (om tijdsredenen) en Credo I.





Introitus Viri Galilaei

Credo I:
Missa XV:


20 May - St. Bernardine of Siena short movie

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada VI Temporis Paschalis feria IV Dies inter resurrectionem ascensionemque Domini. De dagen tussen de Verrijzenis en de Hemelvaart van de Heer.


Ad Officium lectionis


Lectio altera

Ex Sermónibus sancti Leónis Magni papæ
(Sermo 1 de Ascensione, 2-4: PL 54, 395-396)



Tweede lezing

Uit de preken van de H. Leo de Grote, paus
(Sermo 1 de Ascensione, 2-4: PL 54, 395-396)
De dagen tussen de Verrijzenis en de Hemelvaart van de Heer
De dagen, zeer geliefden, die verliepen tussen de Verrijzenis van d Here en zijn Hemelvaart, zijn niet werkeloos voorbij gegaan; maar in di tijd werden grote sacramenten bekrachtigd en grote mysteries onthuld.
Toen werd de vrees voor de wrede dood weggenomen en werd niet alleen de onsterfelijkheid van de ziel duidelijk, maar ook die van het vlees. Toen ook blies de Heer over zijn Apostelen en werd de Heilige Geest in hen allen uitgestort; en werd aan de zalige apostel Petrus, na de  belofte van de sleutelmacht, boven de anderen, de zorg opgedragen over de kudde van de Heer.   
In die dagen voegde zich de Heer als derde bij de twee discipelen op de weg en om alle duisternis van onze wankelmoedigheid weg te nemen, bestraft Hij die traagheid van die angstige twijfelaars. Hun verlichte harten ontvangen de vlam van het geloof. En wat eerst flauw was, wordt nu vurig als de Heer de Schriften verklaart. Bij het breken van het brood worden ook de ogen van de tafelgenoten geopend;  en op veel gelukkiger wijze werden hun ogen geopend, aan wie de verheerlijking van hun natuur werd geopenbaard, dan de ogen van onze eerste ouders werden geopend door de beschaming van hun overtreding.
Heel die tijd dus, zeer geliefden, die verliep tussen de Verrijzenis van de Heer en zijn Hemelvaart, heeft Gods Voorzienigheid hiervoor gezorgd, dát onderwezen , dát voor de ogen en harten van de zijnen duidelijk gemaakt. Dat de Heer Jezus Christus waarachtig als Verrezene erkend zou worden, die ook waarlijk geboren was, geleden had en was gestorven.
Vandaar dat de allerzaligste apostelen en al hun leerlingen, die beangstigd waren over de afloop van de kruisdood en twijfelden in hun geloof aan de Verrijzenis, zó door de klaarblijkende waarheid werden versterkt, dat zij, toen de Heer naar de hemel opsteeg, niet alleen in het geheel niet bedroefd waren, maar zelfs met grote vreugde werden vervuld.
En inderdaad groot en onuitsprekelijk was de oorzaak van hun vreugde, toen onder de ogen van een heilige menigte de natuur van het menselijk geslacht boven de waardigheid van alle hemelse schepselen opsteeg, om alle rangen van engelen te overschrijden en opsteeg boven de hoogten van de aartsengelen. Er bestond geen grens in haar verheffing, totdat zij bij de eeuwige Vader gezeten,  op de glorietroon van Hem verenigd werd, met wiens natuur zij verenigd was in de Zoon.

dinsdag 19 mei 2020

Lectio divina Feria III Zesde week van Pasen uit het Nederlands getijdengebed Kardinaal Newman Door het lijden naar de vreugde van de heerlijkheid


Uit een preek van John Henry kardinaal Newman († 1890) over de strijd als voorwaarde voor de overwinning

Door het lijden naar de vreugde van de heerlijkheid.

Na zijn verrijzenis bracht Christus onze Redder veertig dagen lang het geduld op om hier beneden te blijven, ver van de heerlijkheid die Hij zo duur gekocht had. De glorie was nu zijn erfdeel, Hij had erin kunnen binnengaan. Had Hij niet genoeg gehad van de aarde? Wat hield Hem hier nog tegen, terwijl Hij toch naar de Vader kon teruggaan en bezit kon nemen van zijn troon? Dit stelde Christus uit om degenen die Hem in het uur van de beproeving in de steek hadden gelaten, te bemoedigen en te onderrichten. Het was nog maar zo kort geleden dat hun geloof bijna schipbreuk had geleden, zelfs al hadden zij zijn voorbeeld voor ogen. In het vooruitzicht lag een tijd, of liever een lange periode, waarin hun nog veel zwaardere beproevingen te wachten stonden, en toch zou Hij van hen heengaan. Tot nu toe begrepen zij niet dat het lijden de weg naar de heerlijkheid is en dat niemand op de troon van Christus kan plaatsnemen, als Hij niet eerst overwint zoals Hij heeft overwonnen. Christus bleef om hun deze les in te prenten, uit vrees dat zij het evangelie nog steeds verkeerd zouden verstaan en wederom te kort zouden schieten. ‘Moest de Messias’, zei Hij, ‘dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan?’ (Lc. 24, 26).
Dat moment brak nu aan en zij konden zich nu verheugen om wat hen veertig dagen daarvoor zo in verwarring had gebracht. Want nu begrepen zij de belofte: ‘Wie overwint, hem zal Ik naast Mij plaatsen op mijn troon, zoals Ik zelf heb overwonnen en met mijn Vader zetel op zijn troon’ (Apok. 3, 21).
Het is goed dat wij deze les ter harte nemen en die grote waarheid leren kennen waarvoor de apostelen aanvankelijk terugschrokken, maar waarin zij zich uiteindelijk verheugden. Christus heeft geleden en is zo de vreugde binnengegaan; dat deden ook zij naar vermogen na Hem. En naar vermogen doen wij het ook.
Er staat geschreven dat ‘wij door vele kwellingen het rijk Gods moeten binnengaan’ (Hand. 14, 22). God heeft alles in handen. Hij kan sparen, Hij kan op de proef stellen. Vaak spaart Hij (moge Hij ons blijven sparen!), maar vaak ook stelt Hij ons op de proef - op een of andere manier stelt Hij iedereen op de proef. Op enig tijdstip in ieders leven is er leed en smart en zorg.
Zo is het nu eenmaal; misschien is het zo dat het des te beter is naarmate wij dit sneller kunnen zien als een wet van onze christelijke levensstaat. De ene generatie volgt op de andere. Zij verschijnen en volgen elkaar op als bladeren in de lente; en in alle mensen valt deze wet te bespeuren. Zij worden op de proef gesteld en daarna triomferen zij; zij worden vernederd en daarna worden zij verheven; zij overwinnen de wereld en daarna nemen zij plaats op de troon van Christus.
De heilige Petrus die aanvankelijk zo verbaasd stond en in verwarring raakte vanwege het lijden van zijn Heer, vermaant ons daarom om het lijden niet als iets vreemds te zien, alsof ons iets ongewoons overkomt. Verheugen wij ons veeleer, juist in de mate dat wij deel hebben aan het lijden van Christus; dan zullen wij juichen van blijdschap wanneer zijn heerlijkheid zich openbaart (vgl. 1 Petr. 4, 12-13).

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada VI Temporis Paschalis feria III Christus est unitatis vinculum.Christus, de band van de eenheid.


Ad Officium lectionis


Lectio altera

Ex Commentário sancti Cyrílli Alexandríni epíscopi in Evangélium Ioánnis
(Lib. 11, 11: PG 74, 559-562)
Christus est unitatis vinculum
Uniónem corporálem cum Christo nos cónsequi, quotquot sanctæ eius carnis sumus partícipes, testátur Paulus, de mystério pietátis dicens: Quod áliis generatiónibus non est ágnitum fíliis hóminum, sícuti nunc revelátum est sanctis apóstolis eius et prophétis in Spíritu, gentes esse coherédes et concorporáles et compartícipes promissiónis in Christo Iesu.Quod si concorporáles sumus omnes inter nos in Christo, neque solum inter nos, sed et ei nimírum qui in nobis est per suam carnem; quómodo non tam apérte unum sumus omnes, et inter nos, et in Christo? Christus enim est unitátis vínculum, cum idem sit Deus et homo.
De unióne vero spiritáli, eándem viam sequéntes, dicémus rursus, nos omnes, accépto uno et eódem Spíritu, Sancto nimírum, commiscéri quodámmodo et inter nos, et cum Deo. Licet enim multi seórsim simus, et in unoquóque nostrum Christus Spíritum Patris ac suum inhabitáre fáciat, unus tamen est ac indivisíbilis, qui Spíritus ínvicem distínctos, quátenus singuláriter subsístunt, in unitátem cólligit per seípsum, et omnes velut unum quid cerni facit in seípso.
Quemádmodum enim sanctæ carnis virtus concorporáles reddit eos, in quibus est, eódem, opínor, modo unus in ómnibus indivisíbilis inhábitans Dei Spíritus ad unitátem spiritálem omnes cogit.
Idcírco nos rursus divínus Paulus compellébat: Supportántes ínvicem in caritáte, sollíciti serváre unitátem spíritus, in vínculo pacis, unum corpus, et unus Spíritus, sicut vocáti estis in una spe vocatiónis vestræ. Unus Dóminus, una fides, unum baptísma, unus Deus et Pater ómnium, qui est super omnes et per ómnia et in ómnibus. Uno enim diversánte in nobis Spíritu, unus ómnium Pater in nobis erit Deus per Fílium, ad unitátem mútuam et suam addúcens ea quæ Spíritus partícipant.
Quod autem Sancto Spirítui per participatiónem uniámur, hinc quoque quodámmodo, maniféstum est. Nam si animáli vita relícta spíritus légibus semel obtemperavérimus; nonne patet ómnibus nos, vita quodámmodo nostra relícta, et coniúncto nobis Sancto Spíritu, cæléstem conformatiónem nactos in áliam quodámmodo natúram transformátos, non iam hómines tantum, sed et fílios Dei ac cæléstes hómines nuncupári, ex eo quod divínæ consórtes natúræ sumus rédditi?
Unum ígitur omnes sumus in Patre et Fílio ac Sancto Spíritu: unum, inquam, hábitus identitáte, unum conformatióne secúndum pietátem, et communióne sanctæ carnis Christi, et participatióne uníus et Sancti Spíritus.

Tweede lezing

Uit de Commentaren  op het Johannesevangelie van de H. Cyrillus van Alexandrië, bisschop
(Lib. 11, 11: PG 74, 559-562)

Christus, de band van de eenheid

Wij, allen, die deelhebben aan zijn heilig Vlees, ontvangen een lichamelijke vereniging met Christus, zoals Paulus getuigt, als hij over dit vrome mysterie zegt: Nooit is het onder vroegere geslachten aan de kinderen der mensen bekend gemaakt, zoals het nu door de Geest is geopenbaard, aan zijn heilige apostelen en profeten: dat de heidenen in Christus Jezus mede-erfgenamen zijn, medeleden en mededeelgenoten in de Belofte.

Daar wij allen nu onderling medeleden zijn in Christus, niet alleen onder elkaar, maar zonder twijfel ook met Hem, die met zijn Vlees in ons is. Hoe zouden wij dan niet allen openlijk één zijn, zowel onder elkaar als in Christus? Want Christus is in die band van die eenheid, omdat Hij tegelijk God en mens is.

Maar over de geestelijke eenheid kunnen we dezelfde weg volgen, ook weer zeggen, dat wij allen, nu wij eén en dezelfde Geest hebben ontvangen, namelijk de Heilige Geest, in zekere zin ook onder elkaar met God vermengd zijn. Want hoewel wij ieder afzonderlijk bestaan, en Christus de Geest van zijn Vader en de Zijne in ieder van ons doet wonen, is toch de Geest één en ondeelbaar.  Die Geest nu brengt ons, hoewel onderscheiden van elkaar, in zover ieder apart bestaat, door zichzelf in één eenheid bijeen, en doet allen in Zichzelf ook als een eenheid beschouwen.

Want zoals de kracht van zijn heilig Vlees hen, in wie Hij leeft, met Hem tot één lichaam verenigt, zo brengt, meen ik, de ene en ondeelbare Geest Gods, die in allen woont, ook die allen tot één geestelijke eenheid.

Zo spreekt hierover ook de verheven Paulus: Terwijl gij elkaar liefdevol verdraagt, beijvert u de eenheid des Geestes te behouwen door de band van de vrede. Eén lichaam en één Geest, zoals gij ook geroepen zijt tot een en dezelfde hoop, waarvoor uw roeping borg staat. Eén Heer, één geloof, één doop. Eén God en Vader van allen die is boven allen en met allen en in allen. Want, terwijl de ene Geest op verschillende wijzen in ons verblijft, zal er maar één God en Vader van allen in ons zijn, door zijn Zoon, allen tot een eenheid met elkaar en met Hem brengend, wat deel heeft aan de Geest.

Het feit nu, dat wij met elkaar verenigd worden door deelname aan de Heilige Geest, blijkt ook in zekere zin uit het volgende. Want als wij het leven naar de lichamelijke genoegens vaarwel gezegd hebben en eenmaal de wetten van de geest zijn gevolgd, is het dan niet voor ons allen duidelijk dat wij dan, na in zekere zin ons leven achter ons gelaten te hebben, en na de vereniging met de Heilige Geest een hemelse gelijkenis krijgen doordat wij in zekere zin tot een andere natuur zijn omgevormd, en niet meer louter mensen worden genoemd, maar ook kinderen Gods en hemelse mensen, omdat wij deelgenoot zijn geworden aan de goddelijke natuur?

Allen zijn wij derhalve één in de Vader, de Zoon en de Heilige Geest: één, zeg ik, door onze gelijke inwendige gesteldheid, één door onze eerbiedige gerichtheid, door onze vereniging met het heilig Vlees van Christus, en door deelname aan de éne Heilige Geest.




zondag 17 mei 2020

Welkom, Hoogeerwaarde Heer Deken De Graaf Woutering!

Alexander de Graaf Woutering nieuwe deken van Roermond

De hoogeerwaarde heer Lic. Alexander de Graaf Woutering wordt de nieuwe plebaan-deken van Roermond. Bisschop Harrie Smeets heeft hem in die functie benoemd. Dat is dit weekeinde in de betreffende parochies bekend gemaakt. De Graaf Woutering is nu nog deken van Horst. In Roermond volgt hij deken Rob Merkx op, die een nieuwe benoeming in Sittard heeft gekregen.

Voor De Graaf Woutering (55) is Roermond geen onbekende stad. Hij werd er geboren en groeide er deels op. Na zijn priesterwijding in de Sint-Christoffelkathedraal in 1990 droeg hij in de Munsterkerk zijn eerste mis op. |Een andere eerste H. Mis droeg hij toen op in de kapel van ons klooster. Van beide kerken, die tot de parochie H. Christoforus en H. Geest in de binnenstad van Roermond behoren, wordt hij nu pastoor. Hij wordt eveneens pastoor van de H.-Michaëlparochie in Herten. Daarnaast is hij benoemd tot deken van het dekenaat Roermond en tot plebaan van de kathedraal. Dat wil zeggen dat hij de dagelijkse leiding heeft over de bisschopskerk.

De afgelopen dertig jaar was De Graaf Woutering pastoraal actief in een groot aantal parochies in Noord-Limburg. Hij was vanaf 1990 kapelaan van de Lambertusparochie in Horst. In 1993 werd hij overgeplaatst naar Venray, waar hij kapelaan werd in de parochie Sint Petrus’ Banden en later ook administrator (= waarnemend pastoor) in de parochies O.-L.-Vrouw van Zeven Smarten, H. Franciscus van Assisie en Christus Koning. In 2003 was hij ook enkele maanden administrator van de parochies Petrus’ Banden in Venray, H. Catharina in Leunen, H. Matthias in Castenray en de rectoraten H. Antonius van Padua in Veulen en O.-L.-Vrouw Onbevlekt Ontvangen in Heide.

In 2009 keerde De Graaf Woutering terug naar het dekenaat Horst, waar hij eerst administrator en later dat jaar pastoor werd van de parochies H. Lambertus en Norbertus in Horst, H. Oda in Melderslo, H. Hubertus in Hegelsom, H. Johannes Evangelist in Meterik. Ook werd hij administrator van de parochie H. Naam Jezus in Broekhuizenvorst. Tevens werd hij toen benoemd tot deken van het dekenaat Horst, waaraan later ook de parochies van het voormalige dekenaat Helden werden toegevoegd.

Als onderdeel van het proces van samenwerking van parochies was De Graaf Woutering vanaf 2011 kortere of langere tijd administrator in de parochies H. Gertrudis in Lottum, H. Jozef in America, H. Hart van Jezus in Grashoek, HH. Fabianus en Sebastianus in Sevenum, H. Theresia van het Kind Jezus in Kronenberg, het rectoraat O.-L.-Vrouw Onbevlekt Ontvangen in Evertsoord en de parochies H. Petrus in Baarlo, H. Aldegundis in Maasbree, O.-L.-Vrouw Geboorte in Kessel en Maria Onbevlekt Ontvangen in Kessel-Eijk en pastoor van de parochie H. Barbara in Griendtsveen. Na de benoeming van Mgr. Harrie Smeets tot bisschop van Roermond vervulde De Graaf Woutering ook enige tijd de taak van waarnemend deken van Venray en administrator van diverse parochies aldaar tot aan de benoeming van de huidige deken Ed Smeets.

Naast zijn werk in de parochies was De Graaf Woutering vanaf 1 januari 1998 tot aan de opheffing ervan begin dit jaar als aalmoezenier van Sociale Werken verbonden aan de Dienst Kerk en Samenleving van het bisdom. Vanuit die functie is hij nog steeds betrokken bij de Limburgse Werkgeversvereniging en bij de Limburgse Katholieke Vrouwenbeweging. De Graaf Woutering is ook bestuurslid van de Stichting Mgr. Schrijnen Huis. In het kader van zijn taak als aalmoezenier volgde hij in Leuven een studie Ethiek en Sociale Leer van de Kerk. Momenteel doceert hij dit vak aan het grootseminarie Rolduc en het Theologisch Instituut Rolduc.

Wanneer De Graaf Woutering begint aan zijn nieuwe taken in Roermond is nog niet helemaal bekend. Door de coronacrisis zal het afscheid in Horst en de installatie in Roermond in kleine kring plaatsvinden.

Wij zijn heel blij met zijn benoeming en wensen hem alle goeds! Uiteraard bidden we ook voor hem!

LOURDES - Ave Maria de Lourdes Dat dit maar gauw weer mogelijk is!

zaterdag 16 mei 2020

Lezingen H. Mis 6e zondag van Pasen, jaar A Ik zal u niet verweesd achterlaten: Ik keer tot u terug.

Eerste lezing (Hand. 8,5-8.14-17)
In die dagen kwam de diaken Filippus in de stad van Samaria
en predikte daar de Messias.
Filippus’ woorden oogstten algemene instemming
toen de mensen hoorden wat hij zei
en de tekenen zagen die hij verrichtte.
Uit vele bezetenen gingen de onreine geesten
onder luid geschreeuw weg
en vele lammen en kreupelen werden genezen.
Daarover ontstond grote vreugde in die stad.
Toen de apostelen in Jeruzalem vernamen
dat Samaria het woord Gods had aangenomen,
vaardigden zij Petrus en Johannes naar hen af,
die na hun aankomst een gebed over hen uitspraken,
opdat zij de heilige Geest zouden ontvangen.
Deze was namelijk nog over niemand van hen neergedaald;
ze waren alleen gedoopt in de Naam van de Heer Jezus.
Zij legden hun dus de handen op
en ze ontvingen de heilige Geest.

Tweede lezing (1 Petr. 3,15-18)
Dierbaren,
heiligt in uw hart Christus als de Heer.
Weest altijd bereid tot verantwoording
aan al wie u rekenschap vraagt
van de hoop die in u leeft.
Maar verdedigt uzelf met zachtmoedigheid en gepaste eerbied,
en zorgt dat uw geweten zuiver is.
Dan zullen zij, die uw goede christelijke levenswandel beschimpen
met hun laster beschaamd staan.
Hoeveel beter is het, zo God het wil,
te lijden voor het goede dat men doet,
dan straf te ondergaan voor misdrijven.
Ook Christus is eens voor al gestorven voor de zonden,
de Rechtvaardige voor de onrechtvaardigen,
om ons tot God te brengen.
Gedood naar het vlees,
werd Hij ten leven gewekt naar de Geest.

Evangelie (Joh. 14,15-21)
Dan zal de Vader op mijn gebed u een andere Helper geven om voor altijd bij u te blijven.
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:
“Als gij Mij liefhebt, zult ge mijn geboden onderhouden.
Dan zal de Vader op mijn gebed u een andere Helper geven
om voor altijd bij u te blijven:
de Geest van de waarheid,
voor wie de wereld niet ontvankelijk is,
omdat zij Hem niet ziet en niet kent.
Gij kent Hem,
want Hij blijft bij u en zal in u zijn.
Ik zal u niet verweesd achterlaten:
Ik keer tot u terug.
Nog een korte tijd en de wereld ziet Mij niet meer;
gij echter zult Mij zien,
want Ik leef en ook gij zult leven.
Op die dag zult gij weten, dat Ik in de Vader ben
en gij in Mij en Ik in u.
Wie mijn geboden onderhoudt, die hij heeft ontvangen,
hij is het die Mij liefheeft.
En wie Mij liefheeft, zal door mijn Vader bemind worden;
ook Ik zal hem beminnen en Ik zal Mij aan hem openbaren.”

Lezingenofficie Zesde zondag van Pasen Liturgia Horarum Het Woord des levens en het licht van God


Lezingen van het Lezingenofficie


Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli (1420-1497)

Eerste lezing

Uit de Eerste brief van de Apostel Johannes 1,1-10

Het Woord des levens en het licht van God

Wat er was vanaf het begin, wat wij gehoord hebben, wat wij met eigen ogen gezien en aanschouwd hebben, wat onze handen hebben aangeraakt, dat verkondigen wij: het Woord dat leven is. et leven is verschenen, wij hebben het gezien en getuigen ervan, we verkondigen u het eeuwige leven dat bij de Vader was en aan ons verschenen is. Wat wij gezien en gehoord hebben, verkondigen we ook aan u, opdat ook u met ons verbonden bent. En verbonden zijn met ons is verbonden zijn met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus. We schrijven u deze brief om onze vreugde volkomen te maken. Dit is wat wij hem hebben horen verkondigen en wat we u verkondigen: God is licht, er is in hem geen spoor van duisternis.
Als we zeggen dat we met hem verbonden zijn terwijl we onze weg in het duister gaan, liegen we en leven we niet volgens de waarheid. Maar gaan we onze weg in het licht, zoals hijzelf in het licht is, dan zijn we met elkaar verbonden en reinigt het bloed van Jezus, zijn Zoon, ons van alle zonde.
Als we zeggen dat we de zonde niet kennen, misleiden we onszelf en is de waarheid niet in ons. Belijden we onze zonden, dan zal hij, die trouw en rechtvaardig is, ons onze zonden vergeven en ons reinigen van alle kwaad. Als we zeggen dat we nooit gezondigd hebben, maken we hem tot een leugenaar en is zijn woord niet in ons.

Tweede lezing

Uit de Commentaren op de Tweede Brief aan de Korinthiërs van de H. Cyrillus van Alexandrië, bisschop
(Cap. 5, 5 — 6, 2: PG 74, 942-943)

God heeft ons door Christus met zich verzoend en ons de bediening van de verzoening toevertrouwd

Zij, die het onderpand van de Geest bezitten en de hoop op de verrijzenis, en die de toekomstige verwachting reeds als iets tegenwoordigs beschouwen, zeggen, dat zij van nu af niemand meer beoordelen naar het vlees. Want allen zijn wij geestelijk en vreemd aan het vleselijk bederf. Want als de Eniggeborene voor ons oplicht, worden wij in dat Woord zelf, dat alles levend maakt, omgevormd. Zoals wij namelijk in de banden van de dood lagen verstikt, toen de zonde heerste, zo hebben wij het bederf van ons afgeworpen, toen de gerechtigheid van Christus in ons doordrong.

Derhalve leeft niemand meer in het vlees, dat is in de vleselijke zwakheid, waartoe met recht en reden o.a. het bederf gerekend moet worden, als de Apostel eraan toevoegt: Want al hebben wij Christus naar het vlees beoordeeld, thans beoordelen wij Hem zo niet meer. Alsof hij wilde zeggen: Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond, en voor ons aller leven heeft Hij de dood naar vlees het ondergaan, zo hebben wij Hem leren kennen; maar van nu af kennen wij Hem zo niet meer. Want hoewel Hij het vlees behouden heeft – Hij die toch op de derde dag herleefde en bij de Vader verblijft in de hemel – weten wij, dat Hij boven het vlees is uitgestegen: want eenmaal gestorven, sterft Hij niet meer; de dood heeft geen macht meer over Hem. Want dat Hij gestorven is wil zeggen, dat Hij stierf voor de zonde, eens en voorgoed, maar dat Hij leeft, is een leven voor God.

Als Hij zich dan op deze wijze tot voorvechter heeft gemaakt voor ons leven, moeten wij ook zeker zijn voetstappen volgen en worden wij verondersteld niet als in het vlees maar boven het vlees uit te leven. Daarom zegt de H. Paulus zeer terecht: Zo wordt dus wie in Christus is, nieuw geschapen: het oude is voorbij, zie het nieuwe is daar. Want we zijn gerechtvaardigd door het geloof in Christus en de kracht van de vloek is gebroken. Want omdat Hij om ons is verrezen, is de macht van de dood overwonnen. In waarheid en in zijn eigen natuur erkennen wij God, die wij in geest en waarheid vereren, met als Middelaar zijn Zoon, die de hemelse zegeningen van de Vader aan de wereld meedeelt.

Daarom zegt de H. Paulus zo vol wijsheid: Alles is uit God, die zich met ons verzoend heeft door Christus. Want inderdaad is het mysterie van de Menswording, met als gevolg onze vernieuwing, niet buiten de wil van de Vader om. Immers door Christus hebben wij toegang tot Hem gekregen, daar niemand tot de Vader komt, zoals Christus zelf zegt, dan door Hem. Derhalve: Alles is uit God, die ons door Christus met zich verzoende en ons de bediening van die verzoening toevertrouwde.

Tchaikovsky - Hymn of the Cherubim -passend ten tijde van crisis en waarin Godsvertrouwen centraal staat

Marialiederen - Ave Maria - G. Caccini

vrijdag 15 mei 2020

15 mei Alle heilige bisschoppen van Maastricht Verscheidenheid van Gods gaven in de kerk.


In aansluiting bij het feest van de heilige Servatius herdenkt de kerk van Roermond alle heilige bisschoppen van Maastricht, met name hen die geen afzonderlijke liturgische gedenkdag meer bezitten. In historische volgorde zijn dit: Supplicius (5e eeuw), Domitianus (tweede kwart 6e eeuw), Monulfus (derde kwart 6e eeuw), Gondulfus (vierde kwart 6e eeuw), Perpetuus (eerste kwart 7e eeuw), Amandus (circa 650) en Theodardus (kort na 669 of 670). (Supplicius en Perpetuus zijn uitsluitend bekend door de traditie en door hun vermelding in een bisschopskroniek uit het laatste kwart van de 10e eeuw.) Onder hen worden Monulfus, die boven het graf van de heilige Servatius een stenen kerkje bouwde, dat in de 11e eeuw door de Sint Servaasbasiliek werd vervangen, en zijn opvolger Gondulfus bijzonder vereerd in genoemde kerk, waar hun relieken bewaard worden. De heilige Lambertus en Hubertus worden afzonderlijk gevierd, respectievelijk op 17 september en 3 november.

Lectio altera Metten

Uit de leerrede van de heilige Gregorius, bisschop van Nazianze († 390), over de bescheidenheid bij openbare gedachtenwisseling

Verscheidenheid van Gods gaven in de kerk.

Wij vormen allen te zamen met Christus één lichaam, ieder afzonderlijk zijn wij ledematen van Christus en tevens ledematen van elkaar (vgl. Rom. 12, 5). Sommigen staan aan het hoofd en geven leiding, anderen gehoorzamen en laten zich leiden. Hoewel beide groepen niet hetzelfde doen, omdat gezag uitoefenen en onder gezag staan niet hetzelfde zijn, vormen zij toch een eenheid met betrekking tot de ene Christus; zij worden immers door één en dezelfde Geest opgebouwd en samengevoegd. Van de andere kant, zoals er tussen de onderhorigen een groot verschil wordt gevonden op het gebied van ontwikkeling, ervaring, vaardigheid en leeftijd, zo bestaat er ook geen gering onderscheid tussen de leiders. Sommigen, aldus Paulus, heeft God in zijn kerk apostelen gemaakt, anderen profeten, weer anderen herders en leraars (vgl. Ef. 4, 11): de eersten omwille van de waarheid, de tweeden omwille van de schaduw van de werkelijkheid, de laatsten omwille van de bediening van al wat van Godswege tot nut en verlichting strekt. De Geest is wel één, maar de genadegaven zijn niet gelijk, omdat de ontvangers van de Geest niet gelijk zijn.
Laten wij deze ordening, geliefden, eerbiedigen en onaangetast in stand houden. Laat de één als het ware oor zijn, de ander tong, de derde hand of iets anders. Laat de één onderrichten, de ander onderricht ontvangen; laat de één zich inspannen met handenarbeid om behoeftigen iets te kunnen geven (vgl. Ef. 4, 28), laat de ander aan het hoofd staan en leiding geven aan het volk; laat weer een ander verdiende lof krijgen vanwege zijn dienstbetoon. Wie onderricht geeft, moet het doen in alle bescheidenheid; wie onderricht ontvangt, moet dit doen in onderdanigheid. Wie iets te geven heeft, moet dit doen met blijmoedigheid, en wie dienst verleent, moet dit doen met een opgeruimd hart (vgl. Rom. 12, 7-8). Laten wij niet allen ons van de tong willen bedienen omdat dit verreweg het gemakkelijkst en het vlugst geschiedt; laten wij niet allen apostelen willen zijn of profeten of leraars (vgl. 1 Kor. 12, 30). Het is iets groots en voortreffelijks in het openbaar over God te mogen spreken. Maar voortreffelijker is het zich innerlijk zuiver en vrij te maken voor God.