zaterdag 16 oktober 2021

Oratio post Communionem – Gebed na de Communie (Postcommunio) Dominica XXIX per annum Negenentwintigste zondag door het jaar Laat de viering van dit Mysterie ons vertrouwd maken met het heilige.


Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)

Laat de viering van dit Mysterie ons vertrouwd maken met het heilige
I n l e i d i n g
Altijd opnieuw benadrukken de liturgische gebeden, dat de Heilige Eucharistie, hier - “omgang met de hemelse werkelijkheid” - , ons tot voordeel en tot heil mogen strekken. De Postcommunio van deze zondag vraagt dat aan de hand van de symboliek van eten en drinken, om gevoed en gesterkt worden.
Daarbij is, volgens het wezen van het Sacrament, in de regel geestelijke voortgang en groei bedoeld met het oog op onze voltooiing tot mens in het eeuwige leven.
In de Postcommunio van vandaag stijgt het gebed boven het domein van ons natuurlijk bestaan uit, maar wordt evenzeer om hulp gevraagd door weldaden in onze tijd, hier en nu. De Eucharistie brengt geeft zelf aanleiding om beide domeinen in één enkele synthese te zien, omdat de mens de hem voor zijn natuurlijke bestaan geschonken gaven God aanbiedt, opdat deze hem bij de voltrekking van het eucharistisch Mysterie dichter bij zijn bestemming bij God in de eeuwigheid brengt: “Uit uw milde hand hebben wij het brood ontvangen. Aan U dragen wij op de vrucht van de aarde, het werk van onze handen. Maak het voor ons tot brood van eeuwig leven”, zo opent de celebrant de offeranderitus met de bereiding en de aanbieding van de gaven, brood en wijn (Ordo Missæ).
Volgens de Postcommunio worden de “beneficia temporalia”, de weldaden in de tijd en in de omgang met de hemelse werkelijkheid tot “beneficia æterna”, die ons leven als mens tot voltooiing moeten brengen.

T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Fac nos, quæsumus, Domine,
cælestium rerum frequentatione proficere,
ut et temporalibus beneficiis adiuvemur,
et erudiamur æternis.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
Heer, laat de viering van dit mysterie ons heilzaam zijn.
Sta ons bij met uw weldaden in dit aardse bestaan
en maak ons vertrouwd met het eeuwige.

Werkvertaling
Maak, Heer, vragen wij [U], dat wij vorderen door de herhaaldelijke deelname aan deze hemelse Geheimen,
op-/zodat wij zowel door de tijdelijke weldaden worden geholpen als door de eeuwige worden opgevoed.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
De tekst is een nieuwe compositie voor MR 1970, ofschoon duidelijk beïnvloed door de postcommunio in het Sacramentarium Leonianum, folio 982 (Verona, Kapittelbibliotheek, LXXXV, tweede helft zesde eeuw.
T e x t u e l e  a n a l y s e 
1. Fac nos, 1a. quæsumus, 1. Domine,
cælestium rerum frequentatione proficere,
2. ut et temporalibus beneficiis adiuvemur,
et erudiamur æternis.

De oratie bestaat uit één enkele doorlopende frase, opgebouwd uit een hoofdzin (openingszin) met een imperativus- en infinitivusvorm, regel 1, waarin de bede wordt geformuleerd, gevolgd door een bijzin in de coniunctivusvorm, bepaald door het voegwoord ut, waarin het effect wordt verwoord van de in regel 1 gevraagde genade krachtens de ontvangen H. Communie.
Ad 1
Domine, [o] Heer – anaklese van Dominus in de vocativusvorm
Fac nos proficere, geef dat wij vorderingen maken – a.c.i.-constructie (accusativus cum infinitivo), bestaande uit de imperativus fac van facere, 3, de accusativusvorm nos van het pronomen personale nos en de infinitivusvorm proficere, 3.
Cælestium rerum frequentatione, met de viering van de[ze] heilige dingen – bijwoordelijke bepaling op te splitsen in de ablativusvorm frequentatione en de bijvoeglijke bepaling cælestium rerum van twee congruerende genitivusvormen, genitivus explicativus.
Ad 1a
Tussenzin met de op zich zelf staande werkwoordsvorm quæsumus, wij bidden, wij vragen [U], met tweeledige functie: 1. afzwakking van de imperativusvorm fac tegenover de goddelijke Majesteit en 2. ondersteuning van ritmisch verloop van de uitgesproken of gezongen oratietekst.
Ad 2
ut et temporalibus beneficiis adiuvemur, et erudiamur æternis, op-/zodat wij én door de tijdelijke weldaden worden geholpen en door de eeuwige worden opgevoed.
Ut … adiuvemur et erudiamur: prædicaten van de bijzin, afhankelijk van het voegwoord ut, in de coniunctivusvorm præsentis passivi van de verba adiuvare en erudire. Beide prædicaten zijn verbonden door de coniunctie et, een onderdeel van de stijlfiguur (repetitio) et…et, waardoor niet alleen een onderling verband tussen de beide prædicaten wordt aangegeven maar ook het dubbele effect van de deelname aan de goddelijke geheimen (sacramenten) wordt onderstreept.
Temporalibus beneficiis, door de weldaden in de tijd – bijwoordelijke bepaling in twee congruerende ablativusvormen in het meervoud die het middel waardoor/-mee  uitdrukken; ablativus instrumenti.
[Beneficiis] æternis, door de eeuwige weldaden – bijwoordelijke bepaling gevormd door een ablativus instrumenti in het meervoud.
Et…et, zowel…als, niet alleen… maar ook – conjunctie om de onderlinge betrekking tussen de weldaden in de tijd en die in de eeuwigheid nauwkeuriger te bepalen.

S t i j l f i g u r e n
Repetitio (anafoor): et … et (r. 2)
Chiasme van de begrippen: temporibus beneficiis adiuvemur en erudiamur aeternis (r. 2),  een kruisstelling van twee ablativusvormen en twee verba in de coniunctivusvorm præsentis passivi. Ellips door het weglaten van het te verwachten substantivum beneficiis bij het adiectivum æternis.

K l e i n  v o c a b u l a r i  u m
Als ijverige studenten die de officiële taal van de Rooms-Katholieke Kerk willen leren,  raadplegen we naar goede gewoonte beproefde en dorwrochte  woordenboeken zolals Lewis & Short.

Proficio, - feci, - fectum 3
is een van de verba met veelzijdige betekenis dat dikwijls voorkomt in de oraties, en betekent gewoonlijk “vooruitkomen, verderkomen, vorderingen maken, nuttig zijn, baten, helpen, dienstig -, bruikbaar  -, voordelig zijn” enz. en vandaar ook “effect hebben, voltooien, bijdragen tot, leiden tot, tenderen naar”.  (In het Nederlands is “proficiat” een uitdrukking waarmee men iemand geluk wenst, naast de term  “gefeliciteerd” waarin de Latijnse wortel “felix”, vruchtbaar, gelukkig, voorspoedig, zalig herkenbaar is.

Adiuvare, -iuvi, iutum 1
heeft, naast het simplex iuvare, betekenissen als helpen, bijstaan, ondersteunen en voorts bevorderen, onderhouden, bevorderlijk-, van nut zijn, meewerken.
De beginverzen van de uren van het Goddelijk Officie bevatten – afgezien van de Lezingendienst (de vroegere Metten) – twee afgeleide vormen van het verbum adiuvare:
V. Deus, in adiutorium meum intende
R. Domine, ad adiuvandum me festina.
Ad V. God, kom mij te hulp: in adiutorium  intende, letterlijk: neig u tot hulp aan mij. In adiutorium: (præpositie in + accusativusvorm  van het onzijdige sunstantivum adiutorium, -ii.
Ad R. Heer, haast U mij te helpen: ad adiuvandum = gerundium (actieve vorm van het verbum dat wordt behandeld alsof het een substantivum is. I
Psalmvers 2 Deus, in adiutorium….Domine. ad adiuvandum… van psalm 70 (69)  bevat dus met de begrippen “in adiutorium meum” en “ad adiuvandum me” een paralellisme, een stijlfiguur eigen aan de poëzie van de psalmen.

Frequentatio, - onis f.
Dit substantivum hebben we gezien bij de bespreking van de Postcommunio van de 15e zondag per annum en herhalen graag de uitleg voor de nieuwe lezers.
Frequentatio heeft betekenissen als  frequentie, frequent gebruik, frequente samenkomst. Als stijlfiguur in de retorica is het een beknopte recapitulatie van reeds apart aangevoerde argumenten, een samenvatting of résumé. Het is jammer dat dit element in de officiële vertaling niet uit de verf komt.
Dit zelfstandig naamwoord komt van het verbum ‘frequentare” dat betekent “dikwijls doen/maken, dikwijls bezoeken, een rituele viering voltrekken, een liturgisch feest vieren of bijwonen in grote getale.
Dit werkwoord heeft sinds het oud-Latijn van de Numidische schrijver, filosoof en redenaar L. Apuleius Madaurensis ca. 123/125-ca. 170/180) (noordwestelijk van Algerije) zijn iteratieve betekenis praktisch verloren. Zijn schelmenroman De Gouden Ezel is de enige Latijnse roman die in zijn geheel de tijd heeft kunnen trotseren, grote invloed als dit werk had op de Westerse literatuur.
In het Latijn van de Romeinse heidense religie en in het Christelijk Latijn had het begrip “frequentatio” een cultische betekenis. De H. Augustinus was bijvoorbeeld dol op dit begrip, dat men frequent vindt in zijn grote werk “De Civitate Dei”, en daar, toegepast op individuele personen, “vieren, in acht nemen, in stand houden”, betekent.
In de grammatica beschrijft een “frequentatief werkwoord” een herhaalde handeling, door bijvoorbeeld aan de uitgang – are van de 1e conjugatie der verba “–it” in te lassen: palpare (betasten, strelen, aaien) naast palpitare (trekken van de oogleden, kloppen van het hart, spartelen), cogere (3) en cogitare, latere en latitare, enz. In het Nederlands kennen we hinken/hinkelen, schudden/schuddelen, trommen/trommelen, kruimen/kruimelen, krabben/krabbelen, knippen/knipperen enz.

Erudio, - divi, - ditum, 4
Zoals we zagen bij de bespreking van de tekst van de Super munera van de 5e zondag van Quadragesima (Veertigdagentijd) betekent het verbum e-rudio, erudivi/erudii, eruditum  “van ruwheid ontdoen, polijsten, beschaven” vandaar onderrichten, onderwijzen. Enkele synoniemen zijn doceo, edoceo, praecipio, instituo.
Bij de kerkvaders vinden we het begrip eruditor, onderwijzer, leraar.
Eruditio, onis vr. f.: 1. onderwijs, onderricht (in deze betekenis het eerst door de Romeinse redenaar, politicus, advocaat en filosoof Marcus Tullius Cicero, 106-43 voor Christus, gehanteerd) 2. geleerdheid, vorming, beschaving. De in het Nederlands gebruikte begrippen: eruditie, erudiet hebben dus een Latijnse herkomst.
Eruditie bezitten betekent dus overgebracht zijn of zich ontwikkeld hebben vanuit een staat van (e(x)-rudio): van een ruwe, ongevormde, ongepolijste, onbeschaafde en onwetende status. Onderricht / gevormd zijn betekent een vorming die verandering en beschaving bewerkt.

Beneficium, -i, onz.
Betekent weldaad, gunst en behoort net als benefactum, weldaad, tot de verwante begrippen van het verbum benefacere, - feci, - factum, 3, goed doen, wel doen. Een benefactor, -oris is een weldoener, beneficentia, liefdadigheid en het adiectivum benefices, weldadig, of, zelfstandig gebruikt, óók weldoener.
Het in het Nederlands gangbare begrip beneficie (van: bene = goed, en ficere = doen) verwijst naar een uit de Middeleeuwen daterend kerkelijk ambt of geestelijke waardigheid, waaraan het recht op materiële voordelen en inkomsten (prebendes) verbonden is.
Het begrip werd zowel in het wereldlijke als in het kerkelijke recht gebruikt.
In wereldlijke zin:
In de ruileconomie ten tijde van het Frankische Rijk konden leenmannen alleen beloond worden door hen gronden en het vruchtgebruik daarvan te geven. Dit werd aanvankelijk beneficium genoemd en hiermee bond de heer zijn vazallen aan zich. Deze waren verplicht de heer bij te staan met manschappen ten tijde van oorlog. Hieruit ontwikkelde het systeem zich tot het feodalisme. Vanaf de tiende eeuw werd gesproken van feodum en werd beneficies nog slechts gebruikt voor het kerkelijke ambt.
In kerkelijk opzicht:
Vóór de vijfde eeuw was er alleen sprake van gezamenlijke inkomsten van een bisdom. Daarna werden bepaalde zaken voor het leven in leen gegeven aan geestelijken. Dit groeide uit tot een geestelijk ambt (officium) met daaraan het recht op de inkomsten uit de prebende verbonden. De inkomsten waren afkomstig uit de opbrengsten van schenkingen, bijvoorbeeld in de vorm van gronden, door gelovigen verricht. Dit inkomen werd verworven door op een vaste plaats en vaste tijdstippen HH. Missen op te dragen aan een daartoe bestemd altaar. Dit kon bijvoorbeeld een altaar zijn van een schuttersgilde of broederschap. De geestelijke die de Mis op droeg werd de beneficiant of drager van het beneficie genoemd.
Door de confiscatie van kerkelijke goederen tijdens de Franse Revolutie werden de meeste beneficies afgeschaft. Met de invoering van het kerkelijk wetboek van 1917 vermeerderde dit aantal weer. Tegenwoordig zijn de geestelijken echter niet meer aangewezen op het beneficiaal systeem.
De inkomsten van een kapittel van kanunniken (koorheren), bestemd voor het levensonderhoud van deze geestelijken, worden oorspronkelijk prebenden (naar het Latijnse werkwoord praebeo (Nederlands: aan-, toereiken of verschaffen) genoemd.In het dagelijks spraakgebruik worden deze inkomsten ook beneficies genoemd.

O v e r w e g i n g 
Als christenen bevinden we ons in deze wereld als in een school, een school die ons vormt en polijst. We worden geïnstrueerd, krijgen les en worden gecorrigeerd, ontvangen beloningen en gaan uitdagingen aan.
Tegelijk met onze eerste natuurlijke opvoeders, onze ouders, geeft God ons ook de Heilige Kerk, die is Mater et magistra, Moeder en lerares. Door de stem en de liturgie van de Kerk onderricht Christus ons persoonlijk en schenkt ons wat we nodig hebben om Hem te behagen en, zo het Hem behaagt, te worden beloond. Anders dan ons onderricht, hier en nu, waarbij we dingen leren door middel van de leraar, maar niet de leraar zelf, is in de school van ons leven met God, Christus Zelf de Leraar en Degene die wij steeds beter moeten leren kennen. Hij onderricht ons persoonlijk. “Neem mijn juk op uw schouders en leer van Mij: Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen” (Mt 11, 29).
We hebben de H. Hieronymus in zijn Proloog van de Commentaren op de profeet Jesaja onlangs (op 30 september, zijn gedachtenis) horen zeggen: “De Schriften niet kennen is Christus niet kennen” (Pl  24, 17). Onze Moeder de Kerk spoort ons dan ook aan tot regelmatige lezing van de goddelijke geschriften ”om de allesovertreffende kennis van Christus Jezus (Fil 3,8) te verwerven, waarbij de lezing van de Heilige Schrift vrucht draagt als deze samengaat  met gebed en een gesprek ontstaat tussen God en de mens, want “tot Hem spreken wij als wij bidden, Hem horen wij, als wij Gods woorden lezen” (H. Ambrosius,  De officiis ministrorum I, 20, 88: PL 16, 50).
Christus moeten we leren kennen. Maria helpt ons daarbij. Met het rozenkransgebed, zegt paus Johannes-Paulus II in zijn Brief Rosarium Virginis Mariae (20.9.2002), bevinden christenen zich in de school van Maria om de schoonheid op het gelaat van Christus te overdenken en om de diepten van Zijn liefde te ervaren. Door dit gebed ontvangt de gelovige genade in overvloed alsof die uit de handen van de Moeder van de Verlosser zelf komt. Want van nature eist de rozenkrans, dat hij door rustig bidden en in als het ware nadenkende langzaamheid voortkabbelt, waardoor de bidder zich gemakkelijker op de overweging toelegt van de mysteries van het leven van Christus, zoals zij door het hart van haar worden gezien die van allen het naast was aan de Heer, opdat de onnaspeurlijke rijkdommen van deze mysteries worden ontsloten”.
Geen ander beschouwde Zjn gelaat ooit zoals zij. Door met Maria tijd voor de Rozenkrans te maken en door onze blik op Hem te richten, kunnen we leren met Hem te zijn. Als katholieken en christenen moeten we ons laten scholen met Maria. Het is een vorm van geestelijk gepolijst worden.
Door een proces van schaven en polijsten worden dingen glad, mooi, inpasbaar en bruikbaar gemaakt. In vroeger tijden en als het goed is nu nog werden kinderen en jonge mensen door hun ouders aan zo’n proces onderworpen teneinde goed voorbereid te zijn om met goede manieren  in het openbaar te verschijnen of bijvoorbeeeld te verschijnen op een debutantenbal.
Als kinderen van de hemelse Vader zullen we ooit voor de troon van de Koning en Rechter verschijnen. Al de goede dingen van de schepping zijn ons door God als weldaden en tot ons voordeel gegeven.  Maar terwijl wij al deze goede dingen beheren en ze gebruiken tot Gods eer en glorie, gebruikt God deze om ons te vormen en te polijsten naar zijn bedoeling. Bij dit beeld blijvend van schuren, schaven en polijsten komt ook het beeld op van langzaam afbrokkelende rotsen langs de kust door het eeuwenlang beuken van aanrollende en zich terugtrekkende golven. Heel ons leven lang ondergaan we een langzaam, maar zeker proces van geslepen en  afgeslepen, geschuurd, geschaafd en gepolijst worden. Soms waaien er harde winden die grotere brokken doen afbreken wat soms niet anders kàn. 
Wil een lens of spiegel perfect zijn voor reflectie of om iets helder te kunnen zien, dan moeten deze gepolijst zijn. We zijn tegelijk spiegel en lens. Beide optische elementen sturen of kaatsen licht terug. Dit laat zich onder twee opzichten beschouwen. Een spiegel reflecteert beelden. Wij werden geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, om te handelen zoals Hij handelt, te kennen, te willen en te beminnen zoals Hij. Wij zijn gemaakt om Christus in al onze woorden en daden te ‘weerkaatsen’. Juist als Christus de Vader aan ons openbaart in alles wat Hij heeft gezegd en gedaan, moeten wij uitwendig beeld en gelijkenis met Christus zijn en wel zó  dat degenen die ons zien Hem zien en Degene die Hem heeft gezonden. Als wij zo beeld van Christus zijn, dan plaatsen we de Heer in groter perspectief. We kunnen zijn verheerlijkte natuur laten stralen en Hem verheerlijken, zoals de Moeder van Jezus toen zij werd ontvangen in het huis van haar nicht Elizabeth, haar hart verhief en de Heer in haar Magnificat prees.
Om een goede spiegel en lens te zijn, moeten we gepolijst worden. Ik haal hier enkele fragmenten aan uit een brief van de H. Pater Pio (Uitgave 1994, II, 87-90, n. 8):
“De goddelijke Bouwmeester wil – door middel van aanhoudende slagen met de heilzame beitel en van een nauwgezet polijstwerk – stenen maken, waarmee Hij het eeuwige bouwwerk kan optrekken, zoals onze zachtmoedige moeder, de heilige Katholieke Kerk, het bezingt in de hymne van het officie voor een kerkwijding. En zo is het ook inderdaad.
Iedere ziel – bestemd voor de eeuwige heerlijkheid – kan men het beste omschrijven als een steen die gemaakt is om het eeuwige bouwwerk op te richten. De bouwer die een gebouw wil oprichten kan het beste eerst de stenen waarmee het zal worden gebouwd, polijsten. Dit bereikt hij door middel van de slagen met hamer en beitel. Op gelijke wijze handelt eigenlijk de hemelse Vader met uitverkoren zielen die, van eeuwigheid af, door zijn grote wijsheid en voorzienigheid zijn bestemd om het eeuwige bouwwerk op te richten.
De ziel nu, geschapen om met Christus te heersen in de eeuwige heerlijkheid, moet door de slagen van hamer en beitel worden gepolijst. De goddelijke Bouwmeester gebruikt deze slagen om stenen – dat wil zeggen uitverkoren zielen – voor gebruik gereed te maken. Maar wat zijn deze slagen van hamer en beitel? Perioden van duisternis, mijn zuster, angsten, bekoringen, een bedroefde toestand van de geest, geestelijke angsten die sterk op ziekte lijken, en lichamelijke lasten.
Brengt daarom dank aan de oneindige goedheid van de eeuwige Vader, die op deze wijze omgaat met uw ziel die toch bestemd is voor het heil. Waarom zouden we niet trots zijn op deze liefdevolle behandeling die de beste van alle vaders ons geeft? Opent uw hart voor deze hemelse Geneesheer van de zielen en geeft uzelf, vol vertrouwen, over aan zijn allerheiligste armen: Hij die u behandelt als zijn uitverkorenen, opdat gij Jezus van nabij zoudt volgen op de steile weg naar Calvarië. Ik aanschouw met vreugde en ten diepste bewogen hoe de genade haar werk in u heeft verricht.
Gij moet er geenszins aan twijfelen dat God alles wat uw ziel overkomt, zo heeft geordend. Weest daarom niet bevreesd dat gij kwaad zult doen of God zult beledigen! Laat het voor u voldoende zijn te weten dat gij, waar het gaat om het geheel van uw leven, de Heer nooit hebt beledigd, integendeel, Hij wordt in uw leven zelfs meer en meer verheerlijkt”.
Tot zover Pater pio. Wij wensen U ook morgen veel devotie bij de viering van de H. Mis!