zaterdag 5 maart 2022

Oratio post Communionem – Gebed na de Communie (Postcommunio) Dominica prima Quadragesimæ Eerste zondag van de Veertigdagentijd. Wek in ons de honger op naar Hem die het levende en ware brood is.


Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)

Wek in ons de honger op naar Hem die het levende en ware brood is.

I n l e i d i n g
Terwijl de winter bijna onmerkbaar overgaat in de lente en de aarde zijn koers door de kosmos vervolgt, keren we terug naar een nieuw begin van de liturgische cyclus van de Vasten- en de Paastijd.  Zoals passend voor een groot feest geeft de Kerk ons tijd voor heilzame boete. De paramenten in de liturgische vieringen zijn paars, de versiering van altaar en heiligenbeelden blijft achterwege en als we tenminste willen letten op de betekenis van deze periode: geen bloemen, geen instrumentale muziek, geen polyfonie. Het is de tijd van vasten en gebed, de tijd om aalmoezen te geven en ons geweten te onderzoeken, in de woestijn. 
De Quadragesima- of  Veertigdagentijd is zo belangrijk dat elke dag zijn eigen oraties heeft voor de Mis alsmede zijn eigen ‘statio’ volgens een zeer oude kerkelijke traditie, zie link.

Qua stijl doet de Postcommunio van vandaag sterk denken aan de stijl van de prefaties. De oratie begint met een lofuiting op het Brood uit de hemel, waardoor wij in de H. Communie zijn gesterkt: door het ontvangen van het Lichaam van Christus wordt het geloof gevoed, de hoop vermeerderd en de liefde versterkt, zoals ook de Ambrosiaanse prefatie roemt in het Sacramentarium Triplex, waaraan de oratie tekstfragmenten ontleent. De lof, eigen aan de prefaties, zet zich ook door in de eigenlijke bede van de oratie wanneer Christus zelf als het “levende en ware Brood” wordt aangesproken. Centraal staat het inzicht dat ook  na het ontvangen van de H. Communie gebed van de kant van de ontvanger wenselijk is om te groeien in geloof, hoop en liefde.
De eigenlijke bede spreekt van Christus zelf, die het ware en levengevende Brood is. De oratie bidt, met doorvoering van de symboliek, om honger naar dit Brood, exacter vraagt zij ons om het hongeren te leren. Vervolgens vraagt zij dat wij leven mogen in omni verbo quod procedit de ore Dei (Mt 4, 4) -  van ieder woord dat uit de mond van God voortkomt. De bede staat in nauwe relatie tot het Evangelie van deze zondag (Lc 4, 1-13), jaar C, waar de duivel Jezus beproeft om van stenen brood te maken en Jezus hem antwoordt.
Aan de bede om de H. Eucharistie wordt de bede om het Woord van God toegevoegd: het gebed om naar de H. Eucharistie te leren hongeren impliceert namelijk ook dat het hongeren naar aardse spijs in een juiste balans wordt geplaatst en de diepe zin van het christelijke vasten wordt ontsloten, zoals Jezus in het Evangelie van deze zondag leert.
De oratie richt zich voorts tot de Vader, waarmee zij te kennen geeft dat zij uiteindelijk het Woord (Logos) bedoelt, dat in het mysterie van de Triniteit, voortkomt uit de Vader (vgl. Jo 6, 51): Jezus Christus, zijn Eniggeboren Zoon en onze Verlosser.

Mooi dat de drie pijlers – geloof, hoop en liefde - van ons geloof worden genoemd in de adem van een gebed dat onze fysieke honger en leegte vraagt te transformeren naar een hogere vorm van honger die alleen door God gestild  kan worden. Het geloof geeft ons hoop en doet ons liefdevol omzien naar de medemens die het minder goed heeft. Bidden, vasten en aalmoezen geven staan centraal tijdens de veertigdagentijd en we proberen dit heel bewust vorm te geven.

T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Cælesti pane refecti,
quo fides alitur, spes provehitur et caritas roboratur,  
quæsumus, Domine,
ut ipsum, qui est panis vivus et verus, esurire discamus,
et in omni verbo, quod procedit de ore tuo, vivere valeamus.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
Heer, Gij hebt ons het brood uit de hemel gegeven
waardoor ons geloof wordt gevoed, onze hoop vermeerderd en onze liefde versterkt.
Wij bidden U:
wek in ons de honger op naar Hem die het levende en ware brood is,
en laat ons leven van ieder woord dat voortkomt uit uw mond.

Werkvertaling
Met het hemelse Brood versterkt,
waardoor het geloof wordt gevoed, de hoop wordt vermeerderd en de liefde wordt versterkt,
bidden wij U, Heer,
dat wij naar Hem, die het levende en ware Brood is, leren hongeren,
en van ieder woord, dat voortkomt uit zijn mond, kunnen leven.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
De Postcommunio is een nieuwe compositie voor het Missale Romanum 1970, Novus Ordo. Zij steunt nochtans op tekstfragmenten van het Sacramentarium Triplex,  Zürich,  Centrale Bibliotheek. C 43, Ie dl., tekst rond 1000. Uitg. Heiming, 1968 (LQF 49) 647 en 667.

B i j b e l s e  c o n t e x t 
De attente lezer ziet onmiddellijk referenties naar:
Mt 4, 4 en Lc 4, 4: qui respondens dixit scriptum est non in pane solo vivet homo sed in omni verbo quod procedit de ore Dei (Jezus gaf hem ten antwoord: Er staat geschreven: de mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord dat voortkomt uit de mond van God) en Jo 6, 51: ego sum panis vivus qui de caelo descendi (Ik ben het levende Brood dat uit de hemel is neergedaald).
A n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Cælesti pane refecti,
2. quo fides alitur, spes provehitur et caritas roboratur,  
3. quæsumus, Domine,
4a. ut ipsum, 4b. qui est panis vivus et verus, 4a. esurire discamus,
4a. et in omni verbo, 4c. quod procedit de ore tuo, 4a.vivere valeamus.

De oratie bestaat uit één enkele doorlopende zin, opgebouwd uit het hoofdpredicaat quæsumus met Domine als adres (regel 3), waarbij de openings-, respectievelijk bijzin  cælesti … refecti (r. 1) een illustratieve bijstelling vormt bij het subject nos/wij (opgesloten in quæsumus). Regel 2 van de oratie quo . . . roboratur is een reflexieve bijzin  die de heilswerking aanduidt van het in regel 1 genoemde antecedent pane. Deze bijzin staat in de indicativus vanwege de feitelijke waarheid voor hen die in het mysterie van de transsubstantiatie van brood en wijn in het Lichaam en Bloed van Christus geloven.
Het hoofdpredicaat  quæsumus wordt gevolgd door middels de coniunctie et verbonden twee finale/doelaanwijzende of consecutieve/gevolgaanduidende bijzinnen - ut ipsum […] esurire discamus  […] et in omni verbo […] vivere valeamus -ingeleid door het voegwoord ut, in de coniunctivus vorm, omdat hierin de bede wordt uitgesproken: opdat wij leren naar Hem te hongeren  en van ieder woord te kunnen leven. (r. 4a)
Ipsum is het object in de accusativusvorm de werkwoordengroep esurire discamus  terwijl in omni verbo een bijwoordelijke bepaling is van de groep vivere valeamus.
Ipsum wordt gevolgd door de relatieve bijzin qui est panis vivus et verus (r. 4b) in de indicativus vanwege de realiteitswaarde en de relatieve bijzin quod procedit de ore tuo (r. 4c) heeft als antecedent  omni verbi (r. 4a).

S t i j l f i g u r e n
Eindrijm in alitur, provehitur en roboratur (regel 2)
Alliteratie v in in vivus en verus en eindrijm  -us (r. 4b)
Alliteratie v in verbo, vivere en valeamus (r. 4a)

K l e i n  v o c a b u l a r i  u m
Reficio, - fecti, -fectum betekent volgens de woordenboeken: opnieuw maken, nog eens maken, herstellen, in de vorige toestand terugbrengen,weer opbouwen, weer aanwakkeren, genezen, helen, verfrissen, verkwikken, versterken en vandaar betekent het als adiectivum gebruikte participium passivi refectus, - a, - um, gesterkt, verkwikt. De kloosterlijke benaming refter (refectorium) als plaats van verkwikking, eertzaal, is hiervan afgeleid.

Proveho, - vexi, - vectum heeft betekenissen als 1. vooruit brengen, voorwaarts voeren, aanbrengen, verder voeren  2. bevorderen, verheffen  3. vorderen, vooruitgaan, voortgaan. Bijvoorbeeld: longius ætate provectus: hoogbejaard (in leeftijd ver gevorderd); provecta nox erat, de nacht was ver gevorderd; Christi Fílii tui ascensio est nostra provectio: de hemelvaart van Christus, uw Zoon is onze verheffing (Collecta Hemelvaart van O.H. J. C.)

Provecti0, onis vr., : het gedijen, het toenemen, het bevorderen
1. Provectus, us, m.: gevolg, toeneming, wasdom
2. Provectus, -a, -um (provehere) gevorderd,vooruitgegaan
Alere, alui, altum/alitum 3., voeden, opvoeden, grootbrengen, kwseken, onderhouden, versterken, vermeerderen, zich met iets voeden.
Alimentum, -, n. betekent voedsel, spijs. Synoniem hiermee is alimonia, æ, f.
‘Des aliments’ (Frans), levensmiddelen, levensmiddelenzaak.
Met extensie betekent alimentum ook het Griekse begrip tropheia, de vergoeding of compensatie die kinderen hun ouders verschuldigd zijn voor hun opvoeding.
Esurio, - ivi/ii, esuriturus, willen eten, hongeren, honger hebben, hongerig zijn naar iets, begeren, honger lijden. Voorbeelden: cum esuriente panem suum dividere, met de hongerige zijn brood delen; esurientes implevit bonis, hongerigen heeft Hij overladen met goederen (‘Magnificat’, Lc 1, 53).
Procedo, -cedi, -cessus, 3 heeft als betekenissen “zich voorwaarts bewegen, vooruitgaan, voortgaan, verdergaan, voor de anderen uitgaan, voorafgaan” en nog belangrijker “van iets of iemand komen, voortkomen van/uit, ontspruiten” en zelfs “uit de mond voortkomen, geuit worden, uitgesproken worden” zoals in de Postcommunio van vandaag.
C  o m m e n t a a r
“Panem de cælo præstitisti eis, omne delectamentum in se habentem”, Brood uit de hemel hebt Gij hen gegeven, dat alle geneugte in zich bevat.” Deze tekst, zoals bekend, herkennen we als vers bij de oratie van het H. Sacrament, telkens als het Tantum ergo wordt gezongen bij de afsluiting van de eucharistische aanbidding of processie.  In Liturgia Horarum fungeert deze pericope als vers na de korte lezing van de Sext in het Officieformulier van het Hoogfeest van het Lichaam en Bloed van O.H. Jezus Christus.  Slechts éénmaal vinden we deze tekst in de H. Schrift, namelijk in het Boek der Wijsheid  (Sap 19, 20); allereerst is deze van toepassing  op de mannaregen in de woestijn, waarmee Jahweh op wonderbare wijze zijn volk van voedsel voorzag (zie Exodus 16). Het was bovendien een toebereid brood, dat zonder verdere voorbereiding gegeten kon worden. De Joden bleven het manna eten gedurende veertig jaar tot ze de grenzen van Kanaän hadden bereikt. Het manna was ‘leeftocht’ op weg naar het Beloofde Land. Het sterkte de Israelieten ook in geestelijke zin.
Bij de samenstelling van het Goddelijk Officie voor Sacramentsdag werd de tekst Panem . . . habentem door de H. Thomas van Aquino ingevoegd vanwege de veelzeggende inhoud. In het Evangelie van Sint Jan verwijst het begrip panis de cælo naar het Eucharistisch Brood en tegelijkertijd naar Christus zelf: “Panis enim Dei est, qui de cælo descendit et dat vitam mundo” (Jo 6, 33)- Want het is het Brood van God dat uit de hemel neerdaalt en leven geeft aan de wereld; en “qui manducat hunc panem vivet in æternum” (Jo 6, 59) – Wie van dit Brood eet, zal leven in eeuwigheid.  De vereniging met Christus in alle eeuwigheid is één – zo niet het voornaamste – van de geestelijke effecten van de H. Communie.
‘Omnem delectamentum’, alle geneugte, alle mogelijke ontvangen gaven, alle vruchten van de Communie: de Catechismus (CKK paragraaf 1391 e.v.) somt ze voor ons op. De  Postcommunio van vandaag richt onze aandacht allereerst op het effect dat de H. Communie heeft op de drie goddelijke deugden van geloof, hoop en liefde, in mooi Latijn verwoord middels een cumulatieve trits: “quo fides alitur, spes provehitur et caritas roboratur” (waardoor het geloof wordt gevoed, de hoop wordt vermeerderd en de liefde versterkt).  Wat het materiële voedsel voor ons lichamelijk leven betekent, verwezenlijkt de H. Communie op wonderbare wijze in ons geestelijk leven.  De vereniging met de Verrezen Christus  bewaart  het genadeleven dat in het Doopsel werd ontvangen, voedt het, doet het groeien in kracht en vernieuwt het. De goddelijke (theologale) deugden stellen ons in staat in verbondenheid met de H. Drieëenheid te leven; zij funderen , bezielen en kenmerken bijgevolg ons morele handelen: te leven en te handelen als kinderen van God teneinde het eeuwig leven deelachtig te worden. Ze vormen de kroon op de morele deugden  (morele of zedelijke deugden: voorzichtigheid, rechtvaardigheid, sterkte, matigheid en hun subcategorie) waardoor wij groeien in het goede onder leiding van de Heilige Geest.
Door het ontvangen van de H. Communie wordt de relatie met Christus versterkt, Hij zelf geeft ons in de H. Eucharistie futuræ gloriæ pignus, het onderpand van de eeuwige heerlijkheid die wij bij Hem en in Hem mogen genieten, de deelname aan het H. Offer doet ons in zijn Hart wonen en Hij zelf is onze leeftocht op onze reis naar de hemel (verg. KKK 1410).
Het tweede deel van de Postcommunie herinnert ons aan de zaligspreking van Jezus in Mt 5, 6 : ”Beati qui esuriunt, et sitiunt iustitiam: quoniam ipsi saturabuntur” waarin Hij aan het hongeren en dorsten naar Hem de belofte van verzadiging verbindt.
In de H. Eucharistie en met name in de H. Communie bereikt de mens die volmaakte vereniging met God, waarvoor hij geschapen werd. De mens werd geschapen om in vereniging met God te leven, zowel in dit leven als in het hiernamaals. Het Kruisoffer van Christus heeft de mensen van de slavernij van de zonde bevrijd en hen door de goddelijke genade  in de vereniging met God hersteld.
In het H. Misoffer bieden priester en gelovigen de volmaakte gehoorzaamheid van Christus en de gehoorzaamheid van hun eigen wil aan de Vader aan. Zo wordt ook ons offer aangenaam aan en aanvaardbaar voor God. Door deze wonderbaarlijke ruil  ontvangen de gelovigen bij de H. Eucharistie de H. Communie terug als voedsel voor hun hele persoon. Zij ontvangen Christus zelf, de Bewerker van alle genade en van de liefde. Door het ontvangen van de H. Communie zijn we op de koninklijke weg, de goddelijke weg naar het heil, waar God alles in allen is.
De twee laatste preces van de Lauden van het Officieformulier van het Hoogfeest van het Lichaam en Bloed van Christus zijn illustratief voor de inhoud van de Postcommunie van deze zondag:
Christe, manna de cælo descendens , qui Ecclesiam pascis corpore et sanguine tuo,
in fortitudine huius cibi fac nos ambulare.
Christus, manna dat uit de hemel neerdaalt en dat uw Kerk voedt met uw Lichaam en Bloed, geef dat wij voortgaan in de kracht van dit voedsel.
Christe, invisibilis hospes convivii nostri, qui stas ad ostium et pulsas, 
ad nos veni, cena nobiscum et nos tecum.
Christus, onzichtbare gastheer bij onze maaltijd, die staat aan de deur en klopt, kom tot ons, houd maaltijd met ons en wij met U.

John Henry Newman [1801-1890] over
Het voedsel van de ziel

Op 14 februari van dit jaar werd door de H. Stoel een tweede wonder erkend, toegeschreven aan kardinaal John Henry Newman, waarmee de weg wordt geopend naar zijn canonisatie (heiligverklaring) die voorzien is voor  oktober van dit jaar. Op de voorspraak van deze in 1845 tot de Katholieke Kerk bekeerde Anglicaanse theoloog werd een Amerikaanse vrouw van interne bloedingen genezen. Kardinaal Newman, die in 1890 overleed is daarmee de eerste Brit die na drie eeuwen als heilige in de canon van de Katholieke Kerk wordt ingeschreven. Deze verheffing was reeds in 1958 geopperd.

1. Sitivit in te anima mea: Naar U dorst mijn ziel (Ps 62, 2).
Alle dingen leven in U, o Heer, en Gij schenkt hun voedsel. Oculi omnium in te sperant: Aller ogen zien naar U uit (Ps 144, 15). Aan de dieren op het veld geeft Gij eten en drinken. Zij blijven van dag tot dag leven, omdat Gij hen van dag tot dag het levensvoedsel geeft. En als Gij het niet geeft, voelen zij terstond hun ellende. Hun natuur zelf getuigt voor deze grote waarheid, want terstond overvalt hun een grote angst, en ze schreeuwen en dolen rond in alle richtingen om het nodige te zoeken. Maar ons, Uw kinderen, voedt Gij met een ander voedsel. O, mijn God, die ons gemaakt hebt, Gij weet dat niets anders ons kan verzadigen dan Gijzelf, en daarom hebt Gij Uzelf tot eten en drinken voor ons gemaakt. O alleraanbiddelijkst mysterie! O wonderbaarlijk geheim! Gij, de heerlijke, de schone, de sterke, de zachte, Gij wist dat niets onze onsterfelijke natuur en ons zwakke hart in leven zou kunnen houden dan Gij alleen. En daarom hebt Gij menselijk vlees en bloed aangenomen, opdat die als Gods vlees en bloed ons leven zouden zijn.

2. Welk een ontzagwekkende gedachte! Ieder ander behandelt Gij anders, maar voor mij is het vlees en bloed van God mijn enig leven. Zonder dat verga ik; maar zal ik ook niet met dat en dóór dat vergaan? Hoe kan ik toch geraken tot die hoogte waarop ik mij mag voeden met God? O, mijn God, ik ben in grote verlegenheid: - zal ik verder gaan of zal ik teruggaan? – Verder gaan zal ik: ik wil U tegemoet gaan. Ik wil mijn mond openen en Uw gaven ontvangen. Ik doe het met groot ontzag en met vrees: maar wat moet ik anders doen? Tot wie zou ik gaan dan tot U? Wie kan mij redden dan Gij? Wie kan mij reinigen dan Gij? Wie kan mij zelfoverwinning geven dan Gij? Wie kan mijn lichaam uit het graf opwekken dan Gij? Daarom kom ik dan ook tot U te midden van al die moeilijkheden, vol vrees, maar ook vol vertrouwen.

3. Mijn God, Gij zijt mijn leven; als ik U verlaat, moet ik hongeren en dorsten. Verloren geesten in de hel hongeren en dorsten, omdat zij God niet hebben. Zij hongeren en dorsten tegen hun zin, gedwongen door de behoefte van hun eigen oorspronkelijke natuur. Maar ik verlang naar U te hongeren en te dorsten, mijn God, om een betere reden. Ik verlang bekleed te worden met die nieuwe natuur, die uit liefde zo zeer hunkert naar U, dat mijn vrees om tot U te komen overwonnen wordt. Ik kom tot U, o Heer, niet slechts omdat ik ongelukkig ben zonder U, niet slechts omdat ik voel U nodig te hebben, maar omdat Uw genade mij er toe brengt U te zoeken ter wille van U zelf, omdat Gij zo heerlijk en zo schoon zijt. Ik kom met grote vrees, maar met nog groter liefde. O, moge het mij gegeven zijn, naarmate de jaren voorbijgaan, naarmate het hart zich sluit en alles tot een last wordt, toch nooit deze jeugdige, vurige, veerkrachtige liefde voor U te verliezen. Moge Uw genade dan datgene aanvullen waarin de natuur te kort schiet. Wil des te meer voor mij doen naarmate ik minder voor mijzelf kan doen. Laat Uw bovennatuurlijke bezoeken des te voller en sterker, Uw tegenwoordigheid in mij des te dringender en werkdadiger worden, naarmate ik meer zal weigeren mijn hart voor U open te stellen.

(Uit J.H. Newman, Meditaties en godsvruchtige oefeningen in de vertaling van Aurelius Pompen, O.F.M., Bussum 1956, p. 112-114)