vrijdag 4 januari 2019

Afscheidspreek Mgr. Dr. H. Schnackers, vicaris-generaal en apostolisch administor- De vreugde van het dienen


Het wordt door mij zeer op prijs gesteld, dat mijn afscheid na 24 jaar bisdom-dienst samengaat met een vesperdienst. Natuurlijk kan men de bezigheden van een vicaris-generaal omschrijven als het werk van een functionaris, maar zo heb ik dit niet beleefd. Als rechterhand van de bisschop hecht ik eraan, dat mijn werk voor de priesters en voor het bisdom als priesterlijk werk wordt om-schreven. Want het gaat ook hier om de consequentie van een antwoord op de dag van mijn priesterwijding op 20 april 1974, toen ik bij mijn naam geroepen werd en ik heb gezegd: “Hier ben ik.” De consequenties van deze drie woorden ’Hier ben ik’ heeft in mijn leven verschillende invullingen gekregen.  Dit ‘Hier ben ik’ leidde me voor studie naar Regensburg, daarna om docent te zijn naar Rolduc, om pastoor te zijn naar Heer-Maastricht, om pastoor-deken te zijn naar Kerkrade en uiteindelijk naar Roermond om vicaris en daarna vicaris-generaal te zijn, dit vanaf 2002 in combinatie met de parochie St. Martinus te Vlodrop. 

Vanuit dit ‘Hier ben ik’ heb ik alle benoemingen aangenomen, want  ik wilde datgene aannemen, wat O.L.Heer op mijn weg zou laten komen. Wel had ik bij elk van deze verzoeken van de bisschop aan mij, het gevoel dat deze benoe-ming voor mij een maat te groot was. Ook dan heb ik telkens aan mijn pries-terwijding gedacht, tijdens welke ik na een aantal beloftes aan de bisschop uit-eindelijk heb geantwoord: “Met de hulp van Gods genade, ja.” Op deze wijze heb ik O.L.Heer de kans gegeven om mij aan het werk te zetten, maar ook om mij  – wat ik zou willen noemen-  ‘de vreugde van het dienen’ te schenken. Daarvoor wil ik vandaag O.L.Heer bijzonder dank zeggen.

Immers de priester wordt tot dienstbaarheid gewijd, niet voor zijn eigen carriè-redrang, ook al mag dan ooit iemand gedacht hebben, dat ik in het bisdom car-rière heb gemaakt. In de tijd die achter me ligt, heb ik meerdere keren moeten vaststellen, dat carrière maar heel betrekkelijk is. 

Vandaag neem ik na bijna 24 jaar afscheid van mijn taken bij het bisdom. Als de dag van gisteren weet ik nog, hoe op maandag 10 april 1995, de maandag in de Goede Week, rond 12 uur de telefoon ging: “Mit d’r Frans. Hub, kinste mörge um 12 oer bei miech koome. Iech wil ins mit diech kalle.“ Ofschoon het verzoek van de bisschop geen jongensdroom in vervulling deed gaan, heb ik tijdens dat gesprek toch direct al ‘ja’ gezegd. Tijd om over benoemingen bedenktijd te krijgen heb ik nooit gevraagd. Dat maakt het alleen lastiger. Maar toch, het had even tijd nodig, eerlijk gezegd, om me met het bisdom te gaan identificeren. In de parochies, waarin ik achtereenvolgens benoemd was geweest, is dat sneller gegaan. Maar opeens merkte ik ook hier, dat ik me voor de portefeuilles die me werden toevertrouwd, echt verantwoordelijk ging voelen  en ervoer ik, dat ik met het bisdom vergroeid raakte, en dat het ook míjn bisdom werd. Dat dankte ik vooral aan het feit, dat ik met bisschop Mgr. Frans Wiertz één van hart en ziel kon samenwerken en dat ik een groot vertrouwen kreeg. Daarvoor mijn dank.

Met regelmaat heb ik van confraters gehoord, dat ik een hondenbaan had aan het bisdom. Maar ik moet u zeggen, dat ik mijn taak als vicaris-generaal nooit zo heb ervaren. Dat is het wonder van het dienen, dat het toch steeds vreugde en voldoening schenkt. Het wonderlijke van die 24 jaar is misschien geweest, dat het dan wel niet altijd leuk was, maar dat ik niet ongelukkig ben geweest.

Natuurlijk zijn er de momenten geweest, dat ik dacht: “Alles wordt maar op mij afgeschoven. Waarom moet ík dat dan doen?” of “Hoe lang moet ik dat nog doen?”, maar als deze vragen in mij opkwamen, dan heb daaraan nooit toege-geven. Zelfbeklag leidt nooit verder.

Het was dus zeker wennen bij het bisdom.  In de beginperiode was er nog spra-ke van de polarisatie.  Er was de onderwijskwestie, de missiekwestie. Bij het re-gelen van benoemingen had ik vaak te maken met tegenwerking nu eens van kerkbesturen, dan weer ook van priesters. En ik heb daarom wel eens gezegd: “Hoe priesters zijn, dat merk ik, als ik iemand vraag voor een nieuwe benoe-ming. Dan laten ze in hun ziel kijken.” Zijn hun bezwaren reëel? Of niet ter zake doende of is er sprake van pure onwil? Had men dan graag een gespreid bedje?

Ik ben me er vaak bewust van geweest dat ik veel van sommige priesters heb gevraagd. Daarom heb ik ook vaak veel en grote edelmoedigheid kunnen vast-stellen, zeker ook bij de oudere generatie die zich in een ver verleden niet altijd begrepen had gevoeld. Ook al mopperden ze dan op het bisdom, maar nooit hoefde er een machtswoord te worden gesproken. De nood van een parochie was hen voldoende om nog naar een andere plaats te gaan.  Daarvoor mijn dank.

In de afgelopen 24 jaar heb ik voor mijn ogen zien gebeuren, dat de taak van de priester zwaarder en ingewikkelder is geworden. Aan het verzoek om geplaatst te mogen worden in een eigen, overzichtelijke, vitale en kapitaal-krachtige parochie, kon steeds minder  worden voldaan. Er zijn in deze periode noodzakelijke samenwerkingsverbanden gepromoot en ontstaan. Daardoor werd een grootschaligheid gecreëerd, waaronder de pastorale nabijheid en de vreugde van het priesterwerk niet zelden te lijden had.

Maar ook heeft zich in deze periode de secularisering verder doorgezet. De kerkelijke aanwezigheid op de scharniermomenten van het menselijke bestaan, waarbij de priester als van nature betrokken werd, is geen vanzelfsprekend-heid meer. Ook komen parochianen niet meer vanzelf naar de pastorie voor een pastoraal gesprek. Het kan soms stil worden rond  de priester. Hoe de mensen dan te bereiken? De gewone voldoening en vreugde om actief te zijn in het parochiële vieren, leren en dienen kan dan afnemen. De priesterlijke leef-gewoonte en spiritualiteit zal zich hieraan moeten aanpassen. Ook zal een nieuwe vorm van pastoraat daarop als antwoord ontwikkeld moeten worden. De priesterlijke presentie zal daarbij, volgens mij, altijd wezenlijk zijn. Maar hoe in een megaparochie? Goede medewerkers zijn daarom goud waard. 

Om moedeloosheid te voorkomen zal het ook belangrijk zijn om de teke-nen van de tijd te verstaan, die erop duiden, dat mensen het geloof gaan zoe-ken, dat door een eerdere generatie afgezworen werd. Priester-zijn kan niet zonder de hoop op Gods voorzienigheid en vertrouwen in de toekomst. De Blauwdruk 2020 draagt niet zonder reden als ondertitel het psalmvers: “Als de Heer de woning niet bouwt, werken de bouwers vergeefs.”

Aan het einde van het jaar 2018 zijn er diverse tv-programma’s te zien ge-weest, -meer dan ooit tevoren - die aandacht hebben besteed aan de betekenis van de kerken. Ook kwam dan de leegloop van de kerken ter sprake. En ook werd er gewezen op het verlies voor de samenleving door die leegloop. Journa-listen vroegen dan natuurlijk: “Hoe kan dat? Hoe krijgt u de kerken weer vol?” Mijn antwoord zou dan zijn, dat wij als parochie geen evenementenbureau zijn. Onze taak is vieren, leren en dienen. Ik zou erop kunnen wijzen, dat ook schouwburgen en theaters enkel met forse subsidies overeind gehouden wor-den en dat toneelgezelschappen vaak voor bijna lege zalen spelen. Ik zou kun-nen wijzen op de teleurstellende kijkcijfers voor inhoudelijke tv-programma’s en dat voetbalclubs voor halflege tribunes spelen en daarom aankloppen bij de overheid om in hun tekorten te voorzien. Maar – en dat is het verschil -  wij zijn kerk, geen theater, geen tv-programma, geen sportclub, wij zijn kerk, een ge-loofsgemeenschap, die, zij het met vallen en opstaan, doorgeeft in verkondi-ging en liturgie en voorleeft in dienstbaarheid aan mensen, wat Onze Heer Je-zus Christus voor deze wereld wil betekenen. Ook de apostel Paulus kon tot de christenen van Korinthe niets anders zeggen dan: “Joden eisen wonderen, Grieken verlangen wijsheid, maar wij verkondigen u een gekruisigde Christus, voor joden een aanstoot en voor heidenen een dwaasheid.” (I Kor 1, 22-24).  Maar deze gekruisigde is de Verrezene, uit de dood opgestane, en met zijn Geest is Hij  steeds met de Kerk. Ook nu.  Hij leidt ons verder.

Wij allen hier samen, u en ik, dienen van deze Christus getuige te zijn in goede en kwade dagen. Nù zijn we dan in kwade dagen aanbeland en dan is het te begrijpen dat men gaat twijfelen aan zichzelf en zich afvraagt: “Hoe moet dat verder?”  Maar een nieuwe generatie nieuwe katholieken wil méér dan enkel zich tot het minimale christen-zijn beperken. Enkele theologen en christelijke auteurs wijzen daarop. Dit zou een teken van deze tijd kunnen zijn, dat de lite-ratuur daarover weer spreekt en de literatuur en de kunst gaan meestal aan de feiten vooraf. Als het ware komen christenen in de literatuur weer uit de kast, waarin ze zich vol schroom hadden opgesloten. In dagblad Trouw concludeer-den een aantal recensenten enkele dagen vóór kerstmis:  “Christenen beginnen voorzichtig aan weer te beseffen, dat ze iets geloven, iets leven, dat werkelijk goed nieuws is voor deze wereld.”

Ik heb er al even naar verwezen, dat ook ik wel eens gevoelens van moe-deloosheid heb gekend:  “Moet ik dat doen? Hoe lang duurt dit nog?” Zwaar was de portefeuille van vicaris-generaal in de periode van het misbruik. Het raakte me diep, dat confraters in het priesterschap kinderlevens en dus ook mensenlevens hebben verwoest en ook dat ervan door de kerk was weggeke-ken. Maar ondanks dit zwarte dossier en de pijn die daarmee verbonden is ge-weest, deed de liefde voor de kerk me met hart en ziel inzetten om recht en genoegdoening te verschaffen aan de slachtoffers en om te bouwen aan een geloofwaardige kerk die zonder zelfverheerlijking aan haar toekomst werkt en viert en leert en dient.

Ik ben vanuit mijn aard geen zweverige persoonlijkheid, maar mijn vreugde in het dienen heb ik ook vanuit de hemel mogen ervaren: ik bedoel het gevoel ‘geholpen te worden’. In de dagelijkse eucharistie kon ik de dag aan God opdragen. Verder heb ik mogen ervaren, dat in moeilijkheden de psalmen van het brevier voor míj persoonlijk geschreven leken te zijn. Gebeden van 3000 jaar oud verwoorden wat ik zelf voelde en ze hebben me de bemoediging ge-geven, die ik op dat ogenblik nodig had. Zo bleef ik, ondanks alles, de vreugde van het dienen bewaren, als een genade.

Ik dank in het bijzonder onze emeritus-bisschop Mgr Frans Wiertz, die op een bijzondere wijze míjn bisschop is geweest. Hij was het die me opbelde: “Hub, iech wil ins mit diech kalle.” Ik dank hem voor het vertrouwen, de open-heid in de gesprekken waarin alles bespreekbaar was en vooral ook voor de vriendschap die ons met elkaar verbindt.

In hem dank ik alle priesters, diakens, de kerkbesturen en alle actieve lekenge-lovigen en leden van organisaties, die ik in deze 24 jaar mocht ontmoeten.

Ik dank de vele medewerkers van de bisdom-organisatie die me bij mijn taak ondersteunden, in het bijzonder de medestafleden en ook het huishoudelijk personeel. Verder wil ik de drie algemeen-economen bij naam noemen: de he-ren André Filott, Martin Frankort en Frank Hamers. Verder ben ik grote dank verplicht aan mr. Johnn Rutten en aan secretaris Jos Moonen.

Ik ben met het bisdom Roermond vergroeid geraakt en dat blijft. Daarom ook spreek ik mijn verbondenheid uit met mijn voorganger en nu weer mijn opvolger Mgr. René Maessen. Ik dank ook apart de hulpbisschop. Ook wil ik mijn verbondenheid betuigen met de nieuwe bisschop Mgr. Harrie Smeets. In deze vesperdienst bidden we ook voor hem om zegen en wijsheid en als ik per-soonlijk hem iets mag toewensen, dan is het ‘de vreugde van het dienen’. Amen 

-0-0-0-0-0-

Wij bedanken Mgr. Schnackers voor de goede samenwerking. We wensen hem Schnackers in deze nieuwe fase van zijn leven alle goeds en zullen voor hem bidden.