maandag 1 november 2021

Allerheiligen "de volheid van geluk, die God uitstort in de harten van hen die zich daartoe bereid houden"



Onze lofzang op Allerheiligen geldt de barmhartigheid en onuitputtelijke goedheid van God. Hij heeft de Heiligen zijn wegen tot het Leven bekend gemaakt en hen vervuld met de heerlijke aanschouwing van zijn Gelaat, zo luidt  een van de antifonen van het Lezingenofficie op deze dag. In de Brief aan de Romeinen zegt de H. Paulus: “Want die Hij tevoren heeft gekend, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid met het Beeld van zijn Zoon (…), die Hij heeft voorbestemd , heeft Hij ook geroepen. Die Hij riep, heeft Hij gerechtvaardigd, en die Hij rechtvaardigde heeft Hij verheerlijkt” (cf Rom 8, 29-30).
Met deze bondige woorden spreekt de apostel Paulus over die wonderbare stroom van leven, die  volheid van geluk, die God uitstort in de harten van hen die zich daartoe bereid houden. God alleen is de laatste waarborg voor onze voltooiing als mens. Slechts door zijn goedheid en door de verdiensten van zijn enige Zoon heeft Hij de christenen gekozen om heilig en smetteloos te zijn voor Hem; in liefde heeft Hij hen voorbestemd zijn kinderen te worden en om de heerlijkheid van zijn genade (cf Ef 1, 4-5) aan hen te tonen. In Jezus Christus, die wezenlijk het Beeld van God is, hebben de christenen de mogelijkheid ontvangen hun waardigheid en heerlijkheid, die door de zonde verloren gingen, terug te winnen. Christus is immers de Eerstgeborene onder vele broeders (1 Kor 15, 20). Degenen die door God zijn uitverkoren, zijn alle gedoopten die omwille van hun geloof zijn gerechtvaardigd en met de genade van God hebben meegewerkt. “Deus tentavit illos en invenit eos dignos se”, God heeft hen beproefd en hen Hem waardig bevonden” zingen we in de 2e antifoon van de Vespers van deze dag.
In trouw hebben de Heiligen de roepstem van God beantwoord en ernst gemaakt met het woord van Christus: “Als iemand Mij wil volgen, verloochene hij zichzelf, neme hij zijn kruis op zich en kome mij achterna” (Mt 16, 24). Alle Heiligen legden zich toe op zelfverloochening, versterving van hun eigen wil en eigenliefde, maar ook waren zij onverzoenlijk tegenover de zonde. De trouw aan het Kruis hebben zij dagelijks bewezen door taai geduld, door standvastigheid in de bekoring en door hun onwrikbare moed waarmee zij duivels en wereldse begeerlijkheden weerstonden.
Maar hoe hoog steeg hun lied van liefde wanneer zij met dezelfde trouw hun leven overgaven tot in de bloedige dood. Als mens gelijkvormig met de gekruisigde Christus waren zij in het mysterie van het Offer van Christus de gekruisigde ledematen. In hen stond Christus opnieuw voor zijn rechters, in hen onderging Christus opnieuw het over Hem gevelde vonnis, in hen werd Christus geslagen, door wilde dieren verscheurd, in zee geworpen, door vlammen verteerd; in hún ketenen stierf de Verlosser van de wereld, verhongerde en kromp Hij ineen onder de zweepslagen van de dwangarbeid in de uithoeken van het Romeinse Rijk, stierf Hij verlaten in het rotsgraf van de Mamertijnse kerker.  Zo geldt voor al deze getuigen voor Christus het woord uit de Romeinenbrief: “Die Hij tevoren heeft gekend, heeft Hij ook tevoren bestemd het evenbeeld van zijn Zoon te zijn” (cf Rom 8, 29).
Hebben wij ook niet hetzelfde doel, aan Christus gelijkvormig te worden?  Heeft Hij ons ook niet allen in het H. Doopsel met onze naam geroepen het kruis op onze schouders te nemen en Hem na te volgen? Laten we onszelf onderzoeken hoe het staat met onze dienstbaarheid jegens Christus, gekruisigd en verrezen. Versterven we de lust van onze ogen, de zinnelijkheid van het vlees en de hoogmoed?
Gaan we werkelijk de strijd aan met onze zondige begeerten en neigingen? Welke kruisen hebben we tot nu toe gedragen? Op welk principe van het Evangelie hebben we ons leven georiënteerd? Kunnen we met de apostel Paulus zeggen: “Ik leef, maar niet ik, Christus leeft in mij?”
Het loon dat God zijn Heiligen te genieten geeft is groot. Zij zijn in de hemel en delen in de heerlijkheid van Jezus Christus. “Wie Mij eert, die zal ook Ik eren!” (1 Kon 2,30). De teksten van het Mis- en Officieformulier van vandaag jubelen het uit en Prefatie I van de Heiligen zegt kernachtig: ”Gij wordt geprezen in uw Heiligen: als Gij hun verdiensten bekroont, bekroont Gij uw eigen gaven. In hun leven schenkt Gij ons een voorbeeld, in hun gemeenschap een band en in hun voorspraak een steun”.
Geëerd heeft de Heer zijn Heiligen reeds tijdens hun leven: door een glimp van hun innerlijke grootheid te laten oplichten door hun bescheiden voorkomen heen, door hun handen de kracht van het wonder te geven, middels hun woorden de mensen tot God te trekken.
En na hun dood door de verering van hun beelden en relieken.
De hoogste eer ontvangen de Heiligen echter in de hemel waar Christus Zelf hun overvloedig loon is. Hij zal bij hen wonen, zij zullen zijn volk zijn.  Hoe dit geluk is heeft geen oog gezien, geen oor gehoord en is nooit in het hart van de mens opgekomen. Want het gaat om de aanschouwing van de stralende heerlijkheid en liefde van de goddelijke Wezenheid, de H. Drieënheid in al haar volmaaktheden.
Vragen wij God, die groot en wonderbaar in zijn Heiligen is (Ps 67,36) ook ons zijn almachtige barmhartigheid waardig te keuren, ook al zijn wij nog ver van de navolging van Christus’ Kruis verwijderd. 
Hij geve ons dat wij de dingen van deze wereld met nuchtere ogen betrachten en niet vergeten dat wij uit stof zijn genomen.
Wij hopen en bidden, gedragen door die menigte geloofsgetuigen onverschrokken de strijd te kunnen aangaan die ons te wachten staat, om met hen de nooit verwelkende krans van de heerlijkheid te ontvangen.
Dat vragen wij op de voorspraak van de H. Maagd Maria, de Heilige Aartsengel Michael, de heilige Apostelen Petrus en Paulus en alle Heiligen, door Christus, onze Heer.
Een zalig hoogfeest!