zaterdag 7 september 2019

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Hebdomada XXII per annum sabato St Leo Magnus Beatitudo regni Christi De gelukzaligheid van Christus’ rijk.



Lectio altera

   Ex Sermóne sancti Leónis Magni papæ De beatitudínibus
  (Sermo 95, 4-6: PL 54, 462-464)

Tweede lezing

Uit de Preek over de Zaligsprekingen, van de H. Leo de Grote, paus
(Sermo 95, 4-6: PL 54, 462-464)
De gelukzaligheid van Christus’ rijk
Na de lofprijzing op de gelukzalige armoede ging Christus voort: Zalig, die treuren, want zij zullen getroost worden Deze droefheid, zeer geliefden, waaraan de eeuwige troost wordt verbonden, heeft niets te maken met de gewone wereldse droefheid. De tranen, welke de mensen alom vergieten om over hun eigen ellendige toestand te jammeren, maken niemand zalig. Het zuchten der heiligen heeft een heel andere reden en de oorzaak van hun tranen ligt ergens anders. De geestelijke droefheid weent over de eigen zonden of over die van anderen. Zij is niet bedroefd over wat de goddelijke gerechtigheid doet, maar over hetgeen door de menselijke boosheid wordt misdreven. Daarom is hij meer te beklagen, die het kwaad bedrijft dan die het ondergaat, want de boosdoener wordt wegens zijn slechtheid tot straf veroordeeld, maar de rechtvaardige wordt door zijn geduld tot de glorie geleid.
Vervolgens zegt de Heer: Zalig de zachtmoedige, want zij zullen het land bezitten Aan de vreedzamen en zachtmoedigen, aan de nederigen en bescheidenen, aan degenen die bereid zijn allerlei soort van onrecht te verdragen, wordt het bezit van de aarde beloofd. Die erfenis moet men niet als gering en nietswaardig beschouwen alsof ze verschilde van onze hemelse woning; want zij, die het rijk der hemelen binnengaan, zijn geen anderen. Het land dus, dat aan de vreedzamen is beloofd en aan de zachtmoedigen in bezit wordt gegeven, is het lichaam van de heiligen, dat om de verdienste van de nederigheid in een heerlijke verrijzenis zal worden omgevormd en met glorie van de onsterfelijkheid zal worden bekleed. In niets meer zal het met de geest in strijd zijn, maar het zal leven in volmaakte eenheid met de verlangens van de ziel. Dan toch zal de uitwendige mens het rustige en on gestoorde bezit zijn van de inwendige mens.
Want de zachtmoedigen zullen het land in een eeuwige vrede bezitten en nooit zal hun recht hierop verminderen, wanneer dit vergankelijke met onvergankelijkheid wordt bekleed en dit sterfelijke met onsterfelijkheid Wat eens een bron van gevaren was, dat is dan een deel van het loon, en wat een last betekende, dat is dan iets eervols.