zaterdag 11 september 2021

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Dominica XXIV per annum 24e Zondag door het jaar. Wij zijn christenen en leiders.

  



Lectio altera

Incipit Sermo sancti Augustíni epíscopi De pastóribus
(Sermo 46, 1-2: CCL 41, 529-530)
  
Tweede lezing

Begin van de Preek over ‘De herders’ van de H. Augustinus, bisschop
(Sermo 46, 1-2: CCL 41, 529-530)
Wij zijn christenen en leiders
Dat heel onze hoop in Christus is gelegen en dat Hij zelf onze ware en heilzame glorie is, heeft uw liefde niet nu pas voor het eerst geleerd. Want gij zijt in zijn kudde degene, die waakt en Israël weidt. Maar omdat er herders zijn, die wel de naam van herders willen hebben, maar niet de taak van de herders willen vervullen, laten wij daarom eens nagaan, wat tot dezen door de Profeet [Ezechiël] wordt gezegd. Luistert gij dan aandachtig en laten wij met siddering luisteren.
En het woord des Heren werd tot mij gericht: Mensenkind, gij moet profeteren tegen de herders van Israël, en zeg tot de herders van Israël. We hebben zojuist geluisterd naar deze tekst, toen ze werd voorgelezen. Wij wilden er hier iets over zeggen tot uw heiliging. De Heer zelf zal ons helpen de waarheid te zeggen, als wij niet ons eigen woord spreken. Want als wij ons eigen woord zouden spreken, zullen wij zijn als herders, die zichzelf weiden, niet de schapen; maar als wij spreken, wat van Hem is, zal Hij u door wie ook weiden. Zo spreekt God de Heer: Wee de herders van Israël, die alleen zichzelf weiden! Of moeten de herders hun schapen niet weiden? dat is: de herders moeten niet zichzelf weiden, maar hun schapen. Dat is de voornaamste reden, waarom de herders worden beschuldigd, namelijk omdat zij zichzelf weiden, niet hun schapen. Wie zijn het dan, die zichzelf weiden? Dat zijn zij over wie de Apostel zegt: Allen zoeken hun eigen belang en niet dat van Jezus Christus.
De Heer heeft zich niet naar onze verdienste maar overeenkomstig zijn eigen beoordeling verwaardigd ons in deze bediening te plaatsen, waarover wij strenge rekenschap moeten afleggen. Wij hebben hier een tweevoudige taak: één als christen en een andere als aangesteld leider. Dat wij christen zijn geldt onszelf; dat wij leider zijn, heeft betrekking op u. In zover wij christen zijn moeten we letten op ons eigen belang, maar in zover wij leider zijn alleen op het uwe.
Velen die christenen zijn, maar geen leiders, komen tot God langs een misschien gemakkelijker weg, en zij wandelen wellicht des te gemakkelijker naarmate zij minder bagage mee te dragen hebben. Maar wij, afgezien van het feit, dat wij christenen zijn, waardoor wij aan God rekenschap moeten afleggen over ons leven, zijn wij ook nog leiders, waardoor wij rekenschap verschuldigd zijn over ons ambt.