maandag 16 september 2019

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Hebdomada XXIV per annum feria II St Augustinus Pastores se ipsos pascentes. Herders, die zichzelf weiden.



Lectio altera

 Ex Sermóne sancti Augustíni epíscopi De pastóribus
 (Sermo 46, 3-4: CCL 41, 530-531)

Tweede lezing

Uit de Preek over ‘De Herders’, van de H. Augustinus, bisschop
(Sermo 46, 3-4: CCL 41, 530-531)

Herders, die zichzelf weiden

Laten wij nu eens zien, wat het goddelijk spreken, dat niemand vleit, tot de herders zegt, die zichzelf weiden en niet de schapen.
De melk drinkt gij wel op, van de wol maakt gij uw kleding, het gemeste dier slacht gij af, maar weiden doet gij mijn schapen niet! Het verzwakte dier hebt gij niet gesterkt, het zieke niet genezen, het gewonde niet verbonden, het verdwaalde niet teruggebracht, het vermiste niet opgezocht, maar het gezonde dier hebt gij afgebeuld, en verstrooid zijn mijn schapen omdat er geen herder is.

Tegen de herders, die zichzelf weiden, maar niet de schapen, wordt gezegd, waar zij van houden en wat zij verwaarlozen. Waar houden zij dan van? De melk drinkt gij op en van de wol maakt gij uw kleding. Daarom zegt de Apostel: Wie plant een wijngaard en eet niet van zijn vruchten? Of wie weidt een kudde zonder zich met de melk van de kudde te voeden? Wij zien hier dus, dat de melk van de kudde al datgene was, dat door het volk Gods aan de leiders werd toegewezen om in hun stoffelijk voedsel te voorzien. Vanuit dit standpunt sprak de Apostel, toen hij dat zei, wat ik aangehaald heb.

Welnu, hoewel de Apostel voor zichzelf gekozen had om van de arbeid van zijn handen te leven en zelfs niet om de melk van zijn schapen vroeg, zei hij toch het recht te hebben op die melk en dat Christus het zo verordend had, dat zij, die het Evangelie verkondigen, ook van het Evangelie konden leven. Hij zegt ook, dat zijn mede-apostelen gebruik hebben gemaakt van dit voorrecht, dat zij zich niets aangematigd hadden maar dat hun geschonken was. Paulus zelf deed meer, zodat hij zelfs niet aannam, wat hem toekwam. Hij deed dus afstand van het hem verschuldigde, en van de andere kant eiste hij niet het niet-verschuldigde; hij deed meer. Hij beeldde misschien die mens uit, die, toen deze een gewonde naar de herberg gebracht had, tot de herbergier zei: Wat gij méér mocht besteden, zal ik u bij mijn terugkomst vergoeden.

Wat moeten wij nog meer zeggen over hen, die de melk van de kudde niet nodig hebben? Zij zijn zeer barmhartig of liever zij geven zichzelf in hoge mate aan de dienst van de barmhartigheid. Zij kunnen het, en omdat zij het kunnen, doen zij het ook. Laten wij dezen prijzen, maar die anderen niet veroordelen. Want ook de Apostel was niet uit op geven. Hij wilde immers, dat zijn schapen vruchtbaar zouden zijn en niet onvruchtbaar zonder overvloed van melk.