woensdag 1 januari 2020

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Hebdomada XVII per annum feria III Seminate vobis ipsis in iustitiam. Strooi uw zaad in gerechtigheid uit.




Lectio altera

Ex Homilíis sancti Basilíi Magni epíscopi
(Hom. 6 De caritate, 3. 6: PG 31, 266-267. 275)

Tweede lezing
Uit de Homilieën van de H. Basilius de Grote, bisschop
(Hom. 6 De caritate, 3. 6: PG 31, 266-267. 275)

Strooi uw zaad in gerechtigheid uit

Volg, o mens, de aarde na; breng vrucht voort zoals zij, om niet slechter te schijnen dan dit onbezielde wezen. Zij toch brengt vruchten voort, niet om er zelf van te genieten maar om ze voor u dienstbaar te maken. Maar als gij een vrucht zoudt voortbrengen van uw weldadigheid, zoudt ge die voor uzelf hebben verzameld, omdat de dank en de beloning voor de goede werken wordt teruggebracht naar de weldoeners. Gij hebt de hongerige te eten gegeven en wat ge gegeven hebt wordt het uwe en keert nog verrijkt tot u terug. Want zoals graan, dat in de aarde valt, in winst verkeert voor wie het uitzaait, zo zal het brood aan een hongerige voorgezet u later een groot gewin opleveren. Laat dus het doel van uw akkerbouw voor u het begin zijn van een hemels zaad. Want, zegt de profeet Hosea: Strooi uw zaad in gerechtigheid uit.

Ge zult hier op aarde uw geld achterlaten, zelfs tegen uw wil in, maar eer, die ge om uw goede werken verworven hebt, zult ge de Heer toekennen, wanneer namelijk bij het algemeen oordeel het  volk om u heen zal staan en u hun verzorger en weldoener zal noemen en u alle namen geven, die op menselijkheid en welwillendheid wijzen. Of ziet gij niet, dat zij, die voor het bezoek aan de theaters, aan het worstel- en vuistgevecht, aan de kluchtspelen, aan de worstelaars met wilde dieren, wier aanzien alleen al door iedereen wordt veracht, om een korte roem en luide toejuichingen van het volk schatten vergooien?

Zijt gij echter spaarzaam in uw uitgaven, waaruit ge toch zo’n grote glorie zult verkrijgen? Gij zult welgevallig zijn, de engelen zullen u prijzen, alle mensen van het begin der wereld af zullen u zaligspreken. Ge zult de eeuwige glorie ontvangen, de krans der gerechtigheid, het rijk der hemelen, als beloning voor de vergankelijke dingen, die ge goed gebruikt hebt. Hierover zult ge dan geen zorg hebben, dat gij die goederen, die in het toekomstige leven zijn gelegen, veracht wegens uw bezorgdheid voor de aanwezige. Welaan dan, deel uw rijkdommen op verschillende manieren uit, wees vrijgevig en munt uit in mildheid jegens de armen. Laat ook van u gezegd kunnen worden: Milddadig deelde hij aan de armen uit; zijn gerechtigheid houdt in eeuwigheid stand.

Hoe dankbaar zoudt ge niet moeten zijn, als jegens een grote weldoener, hoe blij en verheugd om hem, die u eer geeft, omdat ge namelijk niet andermans deur platloopt, maar omdat de anderen bij u mogen komen? Maar nu toont ge u gemelijk en nauwelijks te benaderen; elke ontmoeting wijst ge af, om te voorkomen, dat ge misschien, hoe weinig ook, zult moeten geven. Ge kent maar één antwoord: ‘Ik heb niets te geven, want ik ben arm’. Ja, ge zijt waarlijk arm en verstoken van alle goed, arm aan liefde, arm aan menselijkheid, arm aan geloof in God, arm aan hoop op de eeuwigheid.