zaterdag 26 juni 2021

Lezingen H. Mis 13e zondag door het jaar B “Talita koemi”, wat vertaald betekent: “Meisje, sta op

Eerste lezing (Wijsh. 1, 13-15; 2, 23 -24)
Uit het boek Wijsheid.
Niet God heeft de dood gemaakt
en Hij schept geen behagen in de ondergang van de levenden.
Hij toch heeft alles geschapen om te leven:
gezond zijn de schepselen der aarde,
geen dodelijk vergif wordt in hen gevonden
en de onderwereld heeft geen macht op aarde,
want de gerechtigheid is onsterfelijk!
God heeft immers de mens geschapen voor de onsterfelijkheid,
Hij heeft hem gemaakt tot een afspiegeling van zijn eigen Wezen.
Maar door de afgunst van de duivel, kwam de dood in de wereld.

Tweede lezing (2 Kor. 8, 7.9.13.15)
Uit de tweede brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte.
Broeders en zusters,
gij munt reeds in zoveel opzichten uit:
in geloof, welsprekendheid, wetenschap,
in ijver op alle gebied,
in uw liefde voor ons;
laat dan ook dit liefdewerk uitmuntend slagen!
Want de liefdedaad van onze Heer Jezus Christus
hoef ik u niet in herinnering te brengen:
hoe Hij om uwentwil arm is geworden, terwijl Hij rijk was,
opdat gij rijk zoudt worden door zijn armoede.
Het is niet de bedoeling
dat gij door anderen te ondersteunen uzelf in verlegenheid brengt.
Er moet een zeker evenwicht tot stand komen.
Zo ontstaat het evenwicht waarvan de Schrift spreekt:
“Hij die veel had verzameld,
had niet te veel,
en hij die weinig had verzameld
kwam toch niet te kort.”

Evangelie (Mc. 5, 21-43)
In die tijd, toen Jezus weer met de boot overgestoken was
stroomde veel volk bij Hem samen.
Terwijl Hij zich aan de oever van het meer bevond, kwam er een zekere Jaïrus, de overste van de synagoge.
Toen hij Hem zag, viel hij Hem te voet
en smeekte Hem met aandrang:
Mijn dochtertje kan elk ogenblik sterven,
kom toch haar de handen opleggen,
opdat ze mag genezen en leven.”
Jezus ging met hem mee.
Een dichte menigte vergezelde Hem en drong van alle kanten op.
Er was een vrouw bij die al twaalf jaar aan bloedvloeiing leed.
Zij had veel te verduren gehad van een hele reeks dokters
en haar gehele vermogen uitgegeven,
maar zonder er baat bij te vinden;
integendeel, het was nog erger met haar geworden.
Omdat zij over Jezus gehoord had,
drong zij zich in de menigte naar voren
en raakte zijn mantel aan.
Want ze zei bij zichzelf:
“Als ik slechts zijn kleren kan aanraken,
zal ik genezen zijn.”
Terstond hield de bloeding op
en werd ze aan haar lichaam gewaar,
dat ze van haar kwaal genezen was.
Op hetzelfde ogenblik was Jezus zich bewust,
dat er een kracht van Hem was uitgegaan;
Hij keerde zich te midden van de menigte om en vroeg:
“Wie heeft mijn kleren aangeraakt?”
Zijn leerlingen zeiden tot Hem:
“Gij ziet dat de menigte van alle kanten opdringt en Gij vraagt:
Wie heeft Mij aangeraakt?”
Maar Hij liet zijn blik rondgaan om te zien wie dat gedaan had.
Wetend wat er met haar gebeurd was,
kwam de vrouw zich angstig en bevend voor Hem neerwerpen
en bekende Hem de hele waarheid.
Toen sprak Hij tot haar:
“Dochter, uw geloof heeft u genezen.
Ga in vrede en wees van uw kwaal verlost.”
Hij was nog niet uitgesproken of men kwam
uit het huis van de overste van de synagoge met de boodschap:
“Uw dochter is gestorven.
Waarom zoudt ge de Meester nog langer lastig vallen?”
Jezus ving op wat er bericht werd
en zei tot de overste van de synagoge:
“Wees niet bang, maar blijf geloven.”
Hij liet niemand met zich meegaan,
behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus.
Toen zij aan het huis van de overste kwamen,
zag Hij het rouwmisbaar
van mensen, die luid weenden en weeklaagden.
Hij ging naar binnen en zei tot hen:
“Waarom dit misbaar en geween?
Het kind is niet gestorven, maar slaapt.”
Doch ze lachten Hem uit.
Maar Hij stuurde ze allemaal naar buiten en ging
met zijn metgezellen en de vader en de moeder van het kind
het vertrek binnen waar het kind lag.
Hij pakte de hand van het kind en zei tot haar:
“Talita koemi”,
wat vertaald betekent:
“Meisje, sta op.”
Onmiddellijk stond het meisje op en liep rond
 want het was twaalf jaar.
En ze stonden stom van verbazing.
Hij legde hun nadrukkelijk op,
dat niemand het te weten mocht komen, en voegde eraan toe
dat men haar te eten moest geven.