maandag 22 april 2019

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Feria II infra octavam Paschæ Præconium Christi. Lofrede op Christus.


Ad Officium lectionis


Lectio altera

Ex Homilía Melitónis Sardiáni epíscopi in Pascha
(Nn. 2-7. 100-103: SCh 123, 60-64. 120-122)
 Tweede lezing

Uit een Paashomilie van Melito van Sardes, bisschop
(Nn. 2-7. 100-103: SCh 123, 60-64. 120-122)
Lofrede op Christus
Begrijpt het goed, geliefden, er bestaat een nieuw en een oud Paasmysterie, een eeuwig en een tijdelijk, een bederfelijk en een onbederfelijk, een sterfelijk en een onsterfelijk.
Het oude is volgens de Wet, het nieuwe volgens het Woord; tijdelijk door voorafbeelding, eeuwig door genade; bederfelijk door de slachtoffering van een schaap, onbederfelijk door het leven van de Heer; sterfelijk door zijn Graflegging op aarde, onsterfelijk door zijn Verrijzenis uit de doden.
Oud is wel de Wet, maar nieuw is het Woord; tijdelijk is de voorafbeelding, eeuwig de genade; bederfelijk het schaap, onbederfelijk de Heer, die geslachtofferd werd als een Lam, maar verrees als God.
Want als een schaap werd Hij naar de slachtbank geleid, en toch was Hij geen schaap, en als een stom lam, en toch was Hij geen lam. Want de voorafbeelding ging voorbij en de waarheid werd geopenbaard: in plaats van een lam God zelf en in plaats van een schaap een mens, in die mens echter Christus, die alles omvat.
Dus hebben die slachtoffering van het schaap en de viering van het Pascha en de Schrift van de Wet hun einddoel gevonden in Christus Jezus, om Wie alles in de oude Wet plaats vond, maar nog meer in de nieuwe orde.
De Wet ging over in het Woord, en de oude Wet werd in de nieuwe vervuld (beide echter kwamen uit Sion en Jeruzalem), en het wettelijk voorschrift ging over in de genade, de voorafbeelding in de waarheid, het lam in de Zoon, het schaap in de mens en de mens in God.
De Heer bekleedde zich, omdat Hij goed was, met de mens en leed voor de lijdenden, werd geboeid voor de gevangenen, veroordeeld voor de schuldigen, in het graf gelegd voor de doden, maar verrees uit de doden en sprak met luide stem: “Wie is het, die Mij veroordeelt? Hij kome nader tot Mij”. Ik heb de veroordeelden verlost, Ik heb hen die de begraven zijn opgewekt. Wie zal Mij tegenspreken? Ik, zegt Hij, ben de Christus, die de dood heeft vernietigd, die over de vijand heb gezegevierd, die de hel heb bespot, die de sterke heb geboeid en de mens heb meegenomen naar het hoge der hemelen: Ik, zegt Hij, die de Christus ben.
Komt dus, alle volkeren, vast verenigd door de zonden, en ontvangt de vergiffenis van die zonden. Want Ik ben uw vergeving, Ik het Pascha van het heil, Ik het Lam, dat voor u werd geslachtofferd, Ik uw reinigingsbad, Ik uw leven, Ik uw verrijzenis, Ik uw licht, Ik uw heil, Ik uw Koning. Ik zal u meevoeren naar het hoge der hemelen, Ik zal u opwekken uit de dood, en Ik zal u mijn Vader tonen, die in de hemelen is, Ik zal u opwekken door de kracht van mijn rechterhand.