zaterdag 13 februari 2021

Lezingenofficie 6e zondag door het jaar Liturgia Horarum

Lezingen van het Lezingenofficie

 Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli (1420-1497)
 Eerste lezing

Uit het Boek Spreuken 1,1-7;20-33

Aansporing om de wijsheid te zoeken

Hier volgen de spreuken van Salomo, zoon van David en koning van Israël. Ze bieden wijsheid en zijn een leidraad in het leven, verdiepen het inzicht en bevatten wijze lessen over recht, rechtvaardigheid en eerlijkheid. Ze vormen het ongeoefende verstand en geven de jeugd kennis en bezonnenheid. Laat wie wijs is goed naar deze spreuken luisteren en nog wijzer worden. Laat wie verstandig is meer en meer de vaardigheid verwerven deze spreuken en diepzinnigheden te begrijpen, deze woorden en scherpzinnigheden van de wijzen te doorgronden. Het begin van alle kennis is ontzag voor de Heer; een dwaas veracht de wijsheid en weigert elk onderricht. Wijsheid roept in de straten, over de pleinen klinkt haar stem, ze laat zich horen bij de poorten, te midden van alle rumoer roept ze uit: ‘Hoe lang nog, onnozele mensen, hechten jullie aan je onvolwassenheid, willen jullie, spotters, blijven spotten, haten jullie, dwazen, kennis? Luister, neem mijn berispingen ter harte – dan stort ik mijn geest over je uit, dan laat ik je delen in mijn wijsheid. Maar toen ik je riep, wees je me af, toen ik je mijn hand bood, nam je die niet aan. Al mijn goede raad heb je in de wind geslagen, elke berisping heb je genegeerd. Daarom lach ik om je ongeluk, schater ik het uit om je ellende, wanneer ellende op je afkomt als een storm, ongeluk als een onweer over je losbarst, leed en nood je treffen. Dan zul je me roepen, maar ik antwoord niet, je zult me zoeken, maar je vindt me niet. Want je was afkerig van mijn kennis en toonde geen ontzag voor de Heer. Je nam mijn raad niet aan en verachtte mijn berispingen. Daarom pluk je de wrange vruchten van je plannen, je daden liggen je zwaar op de maag. Want wie onnozel is, gaat aan zijn halsstarrigheid ten onder, en zelfgenoegzaamheid brengt de dwazen om. Maar wie naar mij luistert, zal veilig zijn, hij hoeft geen angst te hebben voor het kwaad.’

Tweede lezing

Uit de Commentaren op het ‘Diatesseron’ van de H. Ephraëm, diaken
(1, 18-19: SCh 121, 52-53)


Het woord Gods, de onuitputtelijke bron des levens

Wie, Heer, kan ook maar één van uw uitspraken met zijn geest doorgronden? Wij laten meer achter dan dat wij begrijpen, zoals dorstigen, die uit een bron drinken. Want het woord des Heren levert veel aspecten op, volgens de vele inzichten van hen die dat bestuderen. De Heer heeft aan zijn woord veel verschillende kleuren gegeven, opdat alwie daarin wil leren, zou vinden wat hem behaagt. Verscheidene schatten heeft hij in zijn woord verborgen, opdat ieder van ons daar rijker zou worden, waar hij zoekt.

Het woord Gods is de boom des levens, die uit al zijn delen u een gezegende vrucht aanbiedt, zoals die rots in de woestijn zich opende, om uit al zijn delen een geestelijk voedsel te schenken. Zij aten, zegt de Apostel een geestelijk voedsel, en dronken een geestelijke drank.
Tot wie dus een deel uit zijn schat doordringt, die moet niet geloven, dat allen dat, wat hij zelf gevonden heeft, in dat woord besloten ligt, maar hij weze ervan overtuigd, dat hij dit alleen heeft kunnen vinden uit het vele, dat erin besloten ligt. En omdat dit gedeelte alleen hem geraakt heeft, mag hij niet zeggen, dat het woord zelf arm en onvruchtbaar is en het daarom minachten, maar omdat hij het niet doorgronden kan, moet hij dankbaar zijn om zijn rijkdommen. Wees blij, dat ge overwonnen zijt, en niet bedroefd, omdat het woord uw vermogen overtreft. De dorstige is blij, als hij drinkt, en niet bedroefd omdat hij de bron niet kan uitputten. Laat de bron uw dorst overwinnen, maar niet uw dorst de bron. Want als uw dorst gelest is zonder dat deze de bron heeft uitgeput, kunt ge, als ge opnieuw drost krijgt, er weer uit drinken.  Maar als uw dorst gelest is en ook de bron verdroogd, zou uw overwinning in uw ongeluk veranderen.

Wees dankbaar voor wat ge hebt ontvangen, en wees niet bedroefd om wat ge hebt achtergelaten omdat het te veel was. Wat ge hebt ontvangen en wat ge bereikt hebt, dat is uw deel, en wat achtergebleven is, is uw erfdeel. Wat ge om uw zwakheid niet in een uur kunt ontvangen, kunt ge op andere tijden krijgen, als ge volhardt. Probeer niet in een boze bui in één teug te nuttigen, wat ge in één teug niet kunt, maar ook moet ge niet uit luiheid afzien van hetgeen ge langzaam kunt nuttigen.