woensdag 5 januari 2022

Reeks “Oratio super munera - Hoogfeest van de Openbaring van de Heer Heer, zie in Uw goedheid naar de gaven van Uw Kerk.

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven
Hoogfeest van de Openbaring van de Heer / Driekoningen


 Heer, zie in Uw goedheid naar de gaven van Uw Kerk

 “Epiphanie” komt van het Griekse woord  dat goddelijke “verschijning” of “openbaring” betekent. De antifonen van bij het Benedictus van de Lauden en bij Magnificat van de Vespers in Liturgia Horarum naar de oude traditie dat Epiphanie werd beschouwd als een feestdag waarop niet alleen werd gevierd dat de Wijzen het Kind kwamen aanbidden, maar ook dat Jezus in Cana water in wijn veranderde, en ook dat Hij door Johannes in de Jordaan werd gedoopt: “Tribus miraculis ornatum diem sanctum colimus: hodie stella magos duxit ad præsipium: hodie vinum  ex aqua factum est ad nuptias: hodie in Iordane a Ioanne Christus baptizari voluit, ut salvaret nos, alleluia- Wij vieren deze heilige dag, gesierd door drie wonderen: heden leidde de ster de Wijzen naar de kribbe; heden werd water in wijn veranderd op de bruiloft; heden wilde Christus door Johannes in de Jordaan worden gedoopt, om ons te redden, alleluia.”
Deze drie gebeurtenissen openbaren alle dat Jezus meer dan louter Mens is: Hij is God. Ook op andere plaatsen in de H. Schrift zijn talrijke “epiphanieën” of theophanieën” opgetekend, zoals bijvoorbeeld de ontmoeting van Mozes met God in de brandende braamstruik (Exodus 3).
Het ligt voor de hand dat het oude, vanuit de gelasiaanse en gregoriaanse traditie overgeleverde Gebed over de gaven van deze dag aanknoopt bij de drie gaven van de Wijzen uit het Oosten. De gaven voor de Eucharistie zijn van een hoger gehalte dan het goud, de wierook en de mirre van de Wijzen. Zij hadden slechts tekenwaarde, hier in de heilige Eucharistie, is het werkelijkheid: Jezus Christus, die wordt geofferd en als Voedsel voor de ziel wordt genoten.
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Ecclesiæ tuæ, quæsumus, Domine, dona propitius intuere,
quibus non iam aurum, thus et myrrha profertur,
sed quod eisdem muneribus declaratur, immolatur et sumitur,
Iesus Christus.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, zie in uw goedheid naar de gaven van uw Kerk;
niet meer worden goud, wierook en mirre aangeboden,
maar Hij die hierdoor wordt aangeduid, die zichzelf offert en als voedsel geeft,
Jezus Christus.

Werkvertaling
Zie genadig neer, Heer, op de gaven van uw Kerk,
waardoor niet meer goud, wierook en mirre worden aangeboden,
maar dat door dezelfde gaven Jezus Christus wordt getoond, geofferd en genuttigd.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n  e n  s t i j l f i g u r e n

Het Missale Romanum van 1970 heeft de Secreta – naast “oratio super oblata” de benaming voor het Gebed over de gaven in de preconciliaire uitgaven van het Romeinse Missaal -  voor het feest van de Openbaring, zoals geformuleerd in de editio typica van het Romeinse Missaal 1962 (MR 515) behouden. De bronteksten vindt men zowel in het Sacramentarium Gregorianum als in het Hadrianum 17.2, 9e eeuw, en in meer dan vijftig codices kriskras verspreid over Europa en de Angelsaksische eilanden (Zie: E. Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, IV, E-H. Brepols, Turnhout 1994, p. 12, nr. 2405).

B r o n

Cf. Matth 2, 11.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Ecclesiæ tuæ, quæsumus, Domine, dona propitius intuere,
2. quibus non iam aurum, thus et myrrha profertur,
3. sed quod eisdem muneribus declaratur, immolatur et sumitur,
Iesus Christus.
De oratie bestaat uit een enkele zin, opgebouwd door een hoofdzin waarin de bede wordt geformuleerd (r. 1), gevolgd door een relatieve bijzin  in r. 2 ingeleid door het reflexivum quibus en een bijwoordelijke bijzin in r. 3 waarin door sed een nevenschikkende tegenstellling met het voorgaande wordt uitgedrukt en waarin een toelichting wordt gegeven op het begrip dona, gaven, centraal thema in de orationes super munera.

Ad 1
Domine, [o] Heer - anaklese in de vocativusvorm.
Intuere, prædicaat (gezegde) in de imperativusvorm van het deponens intueri, intuitus sum, met de betekenissen 1. Nauwkeurig op iets zien, beschouwen 2. Acht slaan op iets; denk aan het “Nederlandse” woord intuïtie.
Propitius, bijwoordelijke bepaling bij het verbum intuere: genegen, genadig, goedgunstig, de wijze waarop God gevraagd wordt acht te slaan op de gaven van zijn Kerk.
Dona Ecclesiæ tuæ: object van het gezegde intuere; dona accusativusvorm onzijdig meervoud van donum, -i, geschenk, gave, gift en vergezeld van een nadere specificatie in twee congruerende genitivusvormen (genitivus explicativus). Dona, gaven,  is op deze plaats object bij de imperativus intuere en staat derhalve in de accusativus.  Dona betekent  is ook de imperativusvorm enkelvoud van het verbum donare (Dona nobis pacem) en dus synoniem met de in de oraties veel voorkomende imperativusvorm da.
Quæsumus,  een korte tussenzin bestaande uit één enkele werkwoordsvorm,  behorend tot de verba defectiva (onvolledige werkwoorden waarvan slechts enkele vormen voorkomen. Quæsumus heeft grammaticaal nog naast zich quæso, beide zijn alleenstaande vormen, die dikwijls in de oraties voorkomen, zelden echter aan het begin van de zin. Quæsumus heeft hier een verzachtende functie die de gebiedende wijs intuere wat mildert.

Ad 2
Relatieve bijzin met het relativum quibus, ablativusvorm, onzijdig meervoud van quæ dat zijn antecedent heeft in het substantivus dona van r. 1. 
Profertur, prædicaat, 3e pers. enkelvoud van profero, protuli, prolatum met de betekenis:  voor de dag halen, aanbrengen, aanbieden, presenteren. Hier is het enkelvoud van het verbum gebruikt ofschoon het subject, aurum, thus et myrrha, meervoudig is. In het Latijnse taaleigen richt de vorm van het werkwoord zich soms naar het laatst genoemde subject dat  enkelvoudig is, of de vorm profertur anticipeert reeds op de vormen van de drie in regel 3 genoemde werkwoorden. De bijzin staat in de indicativus omdat er sprake is van een feitelijke werkelijkheid.
Non iam, bijwoordelijke bepaling.

Ad 3
Bijwoordelijke bijzin met het voegwoord quod in de betekenis van ‘dat’. Iesus Christus als subject bij de prædicaatsvormen declaratur, immolatur en sumitur. De positie van Iesus Christus aan het einde van de zin kan men zien als een stilistisch middel om de Naam te benadrukken.
Eisdem muneribus, bijwoordelijke bepaling in twee congruerende ablativusvormen, hier ablativus instrumentalis, de middelen waarmee.
Immolatur: een begrip, afkomstig uit de oud Romeinse offercultus, herinnert aan het bloedig Offer op Calvarië. Zie de beknopte uitleg bij de 1e zondag van de Advent van deze reeks.
S t i j l f i g u r e n
De anaklese (aanspreekvorm)  Domine is fraai  in het midden van de openingszin geplaatst: op de gulden snede.
Opvallend zijn de vier uitgangen op – tur van het præsens passivi die niet alleen een fraaie cohesie vormen maar ook een effectieve en krachtige climax tot het einde van de oratie, waar we de heilige Naam van Jezus Christus horen… als een kleine theophanie (Godsopenbarfing).
De trits van de verba “declaratur, immolatur et sumitur” vormt een zuivere stilistische parallel met “aurum, thus et myrrha”.
De begrippen “declaratur en immolatur” hebben bovendien klankrijm op –a en alliteratie van de medeklinkers.
V o c a b u l a r i u m
Het liturgisch Latijn heeft voor het begrip gave, gift: donum en munus. Deze woorden worden in het enkelvoud of meervoud het meest gebruikt in de Gebeden over de gaven. Munus / munera en donum / dona zijn de benamingen voor de gaven die van onze kant worden geofferd; in de oratio post communionem, zijn het de gaven die wij van de kant van God ontvangen.
In de Romeinse Canon heeft het eerste door de priester uitgesproken gebed “Te igitur” de beide begrippen “uti accepta habeas et benedicas hæc dona, hæc munera…opdat Gij moge  aanvaarden deze giften, deze gaven…”  en na de Consecratie herinnert het gebed “Unde et memores, Domine” ons met de uitdrukking de “tuis donis ac datis – van uw eigen giften en gaven” dat het brood en wijn slechts gaven van God aan de mensen zijn: zoals in de Secreta van het misformulier van Kerkwijding in het Sacramentarium Gelasianum I, 89:  “sacrandorum tibi auctor munerum -  God de bewerker van de gaven die wij U gaan offeren”;  en in het Gelasianum, appendix van het Leonianum, 551): “quæ de tuis donis tibi nos offerre voluisti –U hebt gewild dat wij U zullen offeren hetgeen van U afkomstig is”.
Verder zegt de Lewis & Short Dictionary dat in de klassieke Latijnse literatuur het begrip donum geassocieerd wordt met de offergave van wierook zoals in een passage van de Æneïs  (6, 225) “dona turea”.
Sumo, sumpsi, sumptum – 3, heeft als grondbetekenis  nemen, pakken, opnemen, aannemen, aanvatten, vatten. In sommige teksten ook “consumeren”, verteren, nuttigen, verorberen (vgl. consumptie / consumptief enz.). In ouder Nederlands taalgebruik betekent “nemen” ook “eten, voedsel tot zich nemen”.
Declaro is “helder, duidelijk maken, verklaren, te kennen geven, openbaren, betekenen, tonen, aanduiden, aanwijzen, evident (door ont-dekken, ont-sluiten) maken. Het in het Nederlands gebruikte afgeleide begrip declaratie heeft verwante betekenissen zoals aangifte, aangifte van goederen (douane), bekendmaking , uitspraak (declaratoir vonnis rechter), melding, onkostendeclaratie, opheldering  enz.
O v e r w e g i n g
De viering van het feest van de Openbaring des Heren gaat terug tot de vroegste tijden van de Kerk. In het Griekse Oosten was dit feest van een grotere importantie dan Kerstmis, dat betrekkelijk laat werd ingevoerd. In het Latijnse Westen ontwikkelde zich daarentegen eerst Kerstmis en later het Openbaringsfeest. In veel landen wisselen de mensen op het feest van de Openbaring geschenken uit, zoals de Wijzen hun geschenken aanboden.  Het feest van de Verschijning des Heren valt op 6 januari, de twaalfde dag na Kerstmis.
Volgens de  hervormde, postconciliaire kalender wordt het feest van Epiphanie gewoonlijk naar een zondag verplaatst zodat meer mensen aan de H. Mis kunnen deelnemen. Het is maar de vraag of het een gelukkige optie is belangrijke feesten zoals dat van de Verschijning van de Heer in de Kersttijd en de donderdag van ’s Heren Hemelvaart in de Paastijd, te verplaatsen. Deze feesten zijn  met recht en reden in de tijd nauw verbonden met hoogfeesten van Kerstmis en Pasen .Wanneer deze feesten naar de zondag worden verplaatst wordt de betekenis van de  liturgische cyclus als geheel gereduceerd tot comfortabele inpasbaarheid in de agenda. Dit is een subtiel signaal dat geen van onze verplichtingen, godsdienstoefeningen of onderrichtingen belangrijk genoeg zijn om er daadwerkelijk iets voor over te hebben. Een knieval voor de waan van de dag die zich toch niet laat winnen door dergelijke (schijn)concessies, is een verkeerd signaal.
De geschenken van de Drie Koningen, vertegenwoordigen de hoop van de volkeren van de aarde, en zijn voorafbeeldingen van de Heer die zichzelf op het Kruis offert. Kerkvaders en Middeleeuwse schrijvers zoals Jacobus de Voragine (+1298) schreven vindingrijk en met verbeeldingskracht over de drie geschenken.
Goud staat voor het Koningschap van Christus, weerspiegeld in de zuiverheid van onze harten.
Wierook die wordt verbrand, staat voor de goddelijkheid van Christus die zich door de Kruisdood voor ons offert, waarbij de rook staat voor onze gebeden die naar de hemel stijgen. In de  preconciliaire H. Mis bidt de priester bij de bewieroking van het altaar de volgende tekst:
 “Laat deze wierook, die door U is gezegend, tot U opstijgen, Heer en dat uw barmhartigheid over ons neerdale. Laat mijn gebed, Heer, als een reukoffer voor U opstijgen; laat het heffen van mijn handen als een avondoffer zijn. Stel, o Heer, een wacht voor mijn mond, en een poort voor de deur van mijn lippen, opdat mijn hart zich niet neige tot boze woorden om verontschuldigingen te zoeken voor het kwaad.  Moge de Heer in ons het vuur van zijn liefde ontsteken en de vlam van zijn eeuwige goedheid. Amen”.
Mirre, gebruikt bij de balseming van overledenen, verwijst naar de menselijk natuur van Christus, waarin Hij leed, stierf en opstond uit de dood. Nicodemus en Jozef van Arimatea, aanzienlijke Joden en leerlingen van Jezus, zorgden na diens dood aan het kruis voor een waardige begrafenis ook al moest dit haastig gebeuren vanwege de op handen zijnde sabbath. Zij brachten fijn lijnwaad en een mengsel van mirre en aloë mee, ongeveer honderd pond, waarin het lichaam van Jezus werd gewikkeld en legden Hem in een nieuw graf (Cf Joh 19,38-41).
Heer, Gij hebt uw Zoon geopenbaard aan alle volken, toen Wijzen in de sterren naar een teken zochten om naar hun koning toe te gaan. Wij hebben U reeds in het geloof gevonden, en vragen dat wij U eens in volle heerlijkheid aanschouwen.