zaterdag 25 januari 2020

Lezingenofficie 3e zondag door het jaar Liturgia Horarum 3e zondag door het jaar

Lezingen van het Lezingenofficie




Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli (1420-1497)

Eerste lezing

Uit het Boek Deuteronomium 18,1-22

De levieten. Ware en valse profeten.

De Levitische priesters, ofwel de hele stam Levi, zullen geen eigen grond bezitten zoals de andere Israëlieten. Zij mogen de offergaven eten die de Heer toekomen, maar eigen grond zoals de anderen hebben ze niet; zij mogen immers bestaan van de dienst aan de Heer, zoals hij hun heeft beloofd. Van de gaven van het volk komt de priesters het volgende deel toe: van het offerdier – of het nu om een rund, een schaap of een geit gaat – moeten de schouder, de wangen en de lebmaag aan de priester worden afgestaan. Ook het eerste en beste deel van uw koren, wijn en olie en van de wol van uw schapen en geiten moet u hem geven. Want uit uw midden heeft de Heer, uw God, de Levieten gekozen om hem voor altijd als priester te dienen. Als iemand die als Leviet ergens in het land van Israël woont zich aandient in de plaats die de Heer zal uitkiezen, dan is hij welkom. Hij mag zich wanneer het maar bij hem opkomt naar die plaats begeven en daar deelnemen aan de dienst voor de Heer, zijn God, net als zijn Levitische broeders die er al dienstdoen. Hij moet dan eenzelfde aandeel als zij ontvangen, ongeacht de waarde van de bezittingen die hij geërfd heeft. Wanneer u in het land komt dat de Heer, uw God, u geven zal, mag u de verfoeilijke praktijken van de volken daar niet navolgen. Er mag bij u geen plaats zijn voor mensen die hun zoon of dochter als offer verbranden, en evenmin voor waarzeggers, wolkenschouwers, wichelaars, tovenaars, bezweerders, en voor hen die geesten raadplegen of doden oproepen. Want de Heer verafschuwt mensen die zulke dingen doen, en om die verfoeilijke praktijken verdrijft hij deze volken voor u. U moet volledig op de Heer, uw God, gericht zijn. Ook al luisteren de volken in het land dat u in bezit zult nemen wel naar wolkenschouwers en waarzeggers, ú heeft de Heer, uw God, dat verboden. Hij zal in uw midden profeten laten opstaan, profeten zoals ik. Naar hen moet u luisteren. U hebt de Heer daar immers zelf om gevraagd, toen u bij de Horeb bijeen was? U zei: ‘Wij kunnen het stemgeluid van de Heer, onze God, en de aanblik van dit enorme vuur niet langer verdragen; dat overleven we niet.’ De Heer heeft toen tegen mij gezegd: ‘Zij hebben goed gesproken. Ik zal in hun midden profeten laten opstaan zoals jij. Ik zal hun mijn woorden ingeven, en zij zullen het volk alles overbrengen wat ik hun opdraag. Wie niet wil luisteren naar de woorden die zij in mijn naam spreken, zal ik ter verantwoording roepen. Maar als een profeet de euvele moed heeft om in mijn naam iets te zeggen dat ik hem niet heb opgedragen, of om in de naam van andere goden te spreken, dan moet hij ter dood gebracht worden.’ Misschien vraagt u zich af: Is er een manier om te bepalen of een profetie al dan niet van de Heer komt? Die is er inderdaad: als een profeet zegt te spreken in de naam van de Heer, maar zijn woorden komen niet uit en er gebeurt niets, dan is dat geen profetie van de Heer geweest. Heb geen ontzag voor een profeet die zich dat aanmatigt.

Tweede lezing
Uit de Constitutie ‘Sacrosanctum Concilium’ van het 2de Vaticaans Concilie over de Heilige Liturgie
(Nn. 7-8. 106)

Christus is tegenwoordig in zijn Kerk

Christus is altijd aanwezig in zijn Kerk, vooral in de liturgische handelingen. Hij is tegenwoordig in het Misoffer, zowel in de persoon van de bedienaar - Hij, die zich nu offert in de bediening van de priesters, is dezelfde als die zich toen offerde op het kruis -, vooral ook is Hij tegenwoordig onder de eucharistische gedaanten. Hij is door zijn kracht echt aanwezig in de sacramenten, zodat, wanneer iemand doopt, Christus zelf doopt. Hij is echt aanwezig in zijn woord, omdat, wanneer de Heilige Schrift in de Kerk gelezen wordt, Hij zelf spreekt. Hij is tenslotte echt aanwezig, als de Kerk bidt en psalmen zingt, omdat Hij gezegd heeft: Waar er twee of drie in mijn naam vergaderd zijn, daar ben Ik in hun midden. Inderdaad toch, in dit grote werk, waardoor God volmaakt verheerlijkt wordt en de mensen worden geheiligd, verenigt Christus zich steeds met de Kerk, zijn zeer geliefde Bruid, wanneer zij haar Heer aanroept en door Hem aan de eeuwige Vader haar eredienst aanbiedt.
Daarom wordt de Liturgie terecht gezien als de uitoefening van het Priesterschap van Jezus Christus, waarin door de uitwendig waarneembare tekenen de heiliging van de mens wordt betekend en tegelijk ook op een wijze, aan ieder teken eigen, wordt verwezenlijkt; hierin wordt door het mystieke Lichaam van Christus, het Hoofd namelijk met zijn ledematen, de volledige en openbare eredienst uitgeoefend.
Derhalve is iedere liturgische viering, als het werk van Christus, Priester, met zijn Lichaam, dat de Kerk is, een bij uitstek heilige handeling. Geen enkele andere handeling van de Kerk is op gelijke titel of in dezelfde mate aan de krachtdadigheid van deze viering gelijk.
Bij de aardse liturgie hebben wij al bij wijze van voorsmaak deel aan de hemelse, die in de heilige stad Jeruzalem gevierd wordt, waarheen wij als pelgrims naar toe streven en waar Christus is gezeten aan de rechterhand Gods als Bedienaar van het heiligdom en van de ware Tabernakel; met heel het hemels heir zingen wij voor de Heer het loflied van zijn glorie. Terwijl wij de gedachtenis der heiligen vereren en hopen eens hun gezelschap te mogen delen, verwachten wij de Verlosser Onze Heer Jezus Christus totdat Hij zelf verschijnt als ons leven en wij met Hem zullen verschijnen in de heerlijkheid.
Steunend op haar apostolische traditie, die wortelt in de dag zelf van Christus’ Verrijzenis, viert de Kerk het Paasmysterie op iedere achtste dag, die daarom ook terecht de ‘Dag des Heren’ wordt genoemd. Op die dag immers moeten de gelovigen samenkomen, om het woord Gods te aanhoren en de Eucharistie te vieren, het lijden, de verrijzenis en de heerlijkheid van de Heer Jezus te gedenken, en God te danken, die hen heeft doen herboren worden tot een nieuw leven van hoop door de opstanding van Jezus Christus uit de doden. Aldus is de dag des Heren de oorspronkelijke feestdag, die de gelovigen in hun godsdienstzin moet worden voorgehouden en ingescherpt, zodat die dag tegelijk ook een dag wordt van vreugde en van vrij zijn van arbeid. Alleen die kerkelijke feesten, die werkelijk van het grootste gewicht zijn, mogen de voorrang hebben boven de Dag des Heren, omdat deze het fundament is en de kern van heel het liturgisch jaar.