zondag 24 januari 2021

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Die 25 ianuarii In Conversione S. Pauli, Apostoli Pro Christi amore Paulus omnia sustinuit. Uit liefde voor Christus heeft Paulus alles doorstaan.


Die 25 ianuarii
In Conversione S. Pauli, Apostoli
Festum
Ad Officium lectionis

Lectio altera
Ex Homilíis sancti Ioánnis Chrysóstomi epíscopi
(Hom. 2 de laudibus sancti Pauli: PG 50, 477-480)

Pro Christi amore Paulus omnia sustinuit

Quid sit homo, et quanta natúræ nostræ nobílitas, quantæque capax virtútis hoc sit ánimal, vel præcípue ex ómnibus Paulus osténdit. Cotídie célsior, cotídie assurgébat ardéntior, et inténtis sibi perículis nova semper alacritáte pugnábat, idque signíficans dicébat: Eórum quæ retro oblivíscens, in ea vero quæ prióra sunt exténdens me, qui cum sibi iam mortem imminéntem vidéret, ad communiónem delectationémque gáudii álios provocábat, dicens: Gaudéte, et congratulámini mihi; ac perículis, iniúriis opprobriísque propósitis, rursus exsúltat, et Corínthiis scribens, ait: Pláceo mihi in infirmitátibus, in contuméliis, in persecutiónibus; cum útique hæc ipsa esse díceret arma iustítiæ, osténdens hinc sibi fructum máximum proveníre.
Itaque cum inter médias inimicórum versarétur insídias, ovans tamen de omni eórum referébat impugnatióne victórias, et ubíque cæsus verbéribus, afféctus iniúriis atque maledíctis, quasi triumpháles pompas ágeret, crebra tropæa strúeret, gloriabátur, gratiásque referébat Deo, dicens: Deo autem grátias, qui semper triúmphat in nos. Itaque ad confusiónem et iniúrias, quas ob prædicándi stúdium sustinébat, magis quam nos ad honórum oblectaménta properábat, mortem pótius quam nos vitam áppetens; paupertátem quam opuléntiam; et multo ámplius labórem desíderans, quam álii réquiem post labórem. Unum enim illi formidándum erat atque metuéndum, offénsa nimírum Dei, nec quidquam áliud omníno. Ergo nec desiderábile illi áliud erat, nisi placére semper Deo.
Quod autem erat maius ómnibus, Christi amóre fruebátur; cum hoc beatiórem se cunctis putábat; sine hoc autem neque dominátuum, neque principátuum sócius esse cupiébat, sed cum hac dilectióne magis esse extrémus optábat, immo étiam ex número punitórum, quam sine hac inter summos et honóre sublímes.
Hoc enim erat illi máximum et singuláre torméntum, ab hac caritáte discédere: hæc illi erat gehénna, hæc sola pœna, hæc infiníta et intoleránda supplícia.
Sicut étiam pérfrui caritáte Christi, hoc illi vita, hoc mundus, hoc ángelus, hoc præséntia, hoc futúra, hoc regnum, hoc promíssio, hoc bona videbátur innúmera; præter hoc vero nihil in trístium vel iucundórum parte ponébat. Horum enim quæ hic habéntur, nihil ásperum, nihil étiam suáve reputábat.
Sic despiciébat univérsa quæ cérnimus, ut solet herba iam putrefácta contémni. Tyránnos vero ipsos, ac pópulos spirántes furórem, velut quosdam esse cúlices existimábat.
Mortem vero et cruciátus et mille supplícia, quasi ludum putábat esse puerórum, dúmmodo propter Christum áliquid sustinéret.

Tweede lezing
Uit een homilie van de heilige Johannes Chrysostomus, bisschop van Constantinopel († 407)
Uit liefde voor Christus heeft Paulus alles doorstaan
Wat is eigenlijk de mens? Wat is de kwaliteit van onze natuur? Tot welke prestatie is dit levend wezen in staat? Niemand heeft dat zo goed duidelijk gemaakt als Paulus. Iedere dag groeide zijn ijver en terwijl de gevaren hem bedreigden, vatte hij frisse moed. Dat gaf hij zo te kennen: ‘Ik vergeet wat achter mij ligt en strek mij uit naar wat voor mij ligt’ (Fil. 3, 13). En in het vooruitzicht van de dood vroeg hij in zijn vreugde te delen: ‘Gij moet blij zijn en u met mij verheugen’ (Fil. 2, 18). Blootgesteld aan gevaren, smaad en elke vorm van vernedering, jubelde hij opnieuw en schreef aan de Korintiërs: ‘Ik lijd gaarne zwakheid, smaad en vervolging’ (2 Kor. 12, 10). Wapens van gerechtigheid noemde hij ze. Hij maakte duidelijk dat hij hiermee de beste resultaten bereikte en voor zijn vijanden ongenaakbaar was.

Hij werd gegeseld, mishandeld en beledigd, maar richtte, alsof hij triomftochten vierde, overal ter wereld zijn zegetekens op. Hij was er trots op en bracht dank aan zijn God: ‘Dank aan God die ons te allen tijde triomfen doet vieren’ (2 Kor. 2, 14).

Op vernedering en smaad omwille van de verkondiging was hij meer uit dan wij op eerbetoon, op de dood meer dan wij op het leven, meer op armoede dan wij op rijkdom, meer op inspanning dan wij op ontspanning. God beledigen dat was het enige waarvoor hij bang was. Dat wilde hij voorkomen; anders niets. Zo was ook zijn enige verlangen God welgevallig te zijn.

Het grootste dat er is, hield hij bij zich vast: de liefde voor Christus. Daarmee vond hij zichzelf de gelukkigste van alle mensen. Zonder deze liefde wilde hij niet behoren tot de machthebbers, heersers en aanzienlijken; met die liefde wilde hij liever behoren tot de minsten, zelfs van de mensen die gestraft worden, dan zonder die liefde tot de hoogste personen.
De enige straf voor hem bestond in het verlies van die liefde. Dat was voor hem een hel, een kastijding, een kwaad zonder einde.

Zo was ook het bereiken van die liefde een genot; het was zijn leven, zijn wereld, zijn engel, zijn heden en zijn toekomst, het koninkrijk en de belofte, een mateloos goed. Alles wat hier niet toe bijdraagt was voor hem niet pijnlijk maar ook aangenaam. Hij minachtte de hele zichtbare wereld als het veldgewas in ontbinding. Verontwaardigde heersers en volksmassa’s waren voor hem slechts muggen; dood, kastijding en allerlei folteringen niet meer dan kinderspel, als hij het maar omwille van Christus kon doorstaan.