dinsdag 21 december 2021

22 december 2016 Zesde antifoon van de reeks O-antifonen toelichting

O Rex gentium  - O Koning van de volkeren

“Want een Kind wordt ons geboren, een Zoon wordt ons gegeven. De heerschappij rust op zijn schouders; men noemt Hem: wonderlijke Raadsman, sterke God, Vader voor eeuwig, Vredevorst. Groot is zijn macht en eindeloos de vrede. Op de troon van David heerst Hij over zijn rijk;  Hij zal het stichten en stutten door recht en gerechtigheid van nu af en voor altijd” (Jes 9, 5-6).
De steen die de bouwlieden verwierpen, hij is tot hoeksteen geworden (Ps 118,22).

T e k s t

O Rex gentium, et desideratus earum,
lapisque angularis, qui facis utraque unum:
veni, et salva hominem, quem de limo formasti.


O Koning van de volkeren, en door hen verlangd,
Gij zijt de hoeksteen die beide (volken) een maakt;
kom, red de mens die Gij uit het slijk van de aarde hebt gevormd (Gen 2, 7)

B i j b e l s e  r e f e r e n t i e s

O Koning van de volkeren, en door hen verlangd (Hag 2, 8),
en ook de Hoeksteen (Jes 28, 16) die beide (volken) een maakt;
kom, red de mens die Gij uit het slijk van de aarde hebt gevormd (Gen 2, 7)

Werden de teksten van de O-antifonen tot nu toe meer aan het joodse gedachtegoed ontleend, werd de Verlosser gezien als vervulling van het Oude Verbond, de christenen als het nieuwe Volk Gods, in de zesde antifoon wordt Christus aangesproken als Koning der volkeren, Koning van de heidenen, die Hem ook verlangend verwachten. De titel Koning van de heidenen komt letterlijk voor bij Jeremias 10,7; Verlangen van de heidenen bij de profeet Haggai 2, 8: Komen zal de Verlangde voor alle heidenen (Vulgaatvertaling).

O v e r w e g i n g

De antifoon van vandaag noemt Christus niet alleen de Koning van de volkeren, maar stelt Hem als de lang Verwachte voor ogen, wiens Komst de mensen door de eeuwen heen vol hoop en verlangen hebben verwacht. Dat is iets wonderbaarlijks.

Kom en red de mens die U uit het slijk der aarde hebt gevormd. Deze zinsnede herinnert ons er aan hoe lang reeds dit diepe verlangen zijn vervulling verbeidt. De Nederlandse vertaling volgt de Latijnse tekst  “quem de limo formasti” – die Gij uit het oerslijk hebt gevormd, en deze is wellicht niet zo poëtisch, maar wel positief gesteld in vergelijking met de voorafgaande beden.
Met betrekking tot de hoeksteen wordt gezegd: lapisque angularis, qui facis utraque unum; Hoeksteen, die beide één maakt. Met de beide, die Christus één maakt, kunnen het Oude en Nieuwe Verbond zijn bedoeld, het oude en nieuwe Volk van God, maar misschien refereert  de tekst  aan Christus zelf, aan respectievelijk zijn goddelijke en menselijke natuur, die in Christus verenigd zijn, zonder zich te vermengen: waarachtig God en waarachtig mens.  God werd Mens, Hij bleef wat Hij was en nam aan wat Hij niet was, zonder vermenging en zonder verdeling. Zo werd Gods Schepping nieuw!
Op grond van diverse plaatsen in de H. Schrift wordt Christus overigens Hoeksteen genoemd: zie bijvoorbeeld Jesaja 28, 16: “Zie, in Sion heb Ik een steen, een stevige steen, een kostbare hoeksteen als grondslag gelegd. Wie erop steunt, zal niet wankelen”. En in het evangelie van Matteus 21, 42 noemt Christus zichzelf de Hoeksteen, waarmee Hij aangeeft zelf het fundament , de geestelijke dragende Kracht en het middelpunt van de Kerk te zijn.
De gedachte, dat Hij van beide één maakt, steunt op de H. Paulus die in zijn Brief aan de Efeziërs (2, 14) waar hij Christus als de Vredestichter tussen joden en heidenen schildert. En in de Brief aan de Galaten 3, 29 concludeert hij:  “Thans is er geen jood meer, of heiden, geen slaaf en geen vrije, geen man en geen vrouw. Want allen zijt gij één in Christus Jezus”.
De Kerk is opgebouwd uit alle volkeren, van wie de sluitsteen Christus is. Het is wel een merkwaardige Koning die midden in de nacht in een tochtige stal wordt geboren, een merkwaardige Koning die op een ezel Jeruzalem binnenrijdt, die op een dag voor Pilatus zal staan en zeggen: “Gij zegt het, Koning ben Ik”. Dat is precies de omgekeerde logica van de hemel ten opzichte van die van de wereld, de goddelijke en zo wonderlijke paradox: de laatsten die de eersten zullen zijn, de Heer der Heerscharen en de Heerser over de wereld die in een armzalige voederbak wordt gelegd, het Kruis dat een troon is van een God, die zoals een hymne zegt, alle volkeren regeert. Een Koning die men in waarheid en terecht Vredesvorst noemt.
Ieder van ons kan bidden dat zij die Christus nog niet kennen en worden gegijzeld in geestelijke nood, geweld en ellende, maar ook door eigen zondigheid, Hem als Vredevorst leren kennen. Voor ieder van ons -of wij nu Christus kennen of niet- geldt het ook, iedere dag opnieuw: leggen wij in ons adventsverlangen ook het verlangen dat in de Vespers van de Romeinse liturgie wordt gezongen: Veni ad liberandum nos. Ostende faciem tuam, et salvi erimus -  Kom, om ons te verlossen! Toon ons Uw gelaat en we zullen gered zijn.
Zijn Rijk kome voor alle mensen.